Ze heette Alicia. Ik had haar al een paar keer in de trein zien zitten. Hevig bellend. Met de nadruk op hevig, toch wel. Ze leek me de hele tijd verwikkeld in tragische liefdes. Met veel treintranen, zelfs. Ze zag er best mooi uit, maar ik had de indruk dat ze daar zelf duidelijk anders over dacht. Het was trouwens veel gemakkelijker om me op haar te concentreren dan op die lallende, nog lang niet nuchtere man op de andere bank, die een zurige geur door de hele wagon verspreidde, en luid in de telefoon riep dat hij nog altijd dronken was, HAHAHAHA. Zou ik dan toch burgerlijk geworden zijn? Of stiekem een beetje bang van het geprojecteerde controleverlies? Ik zou me alleszins te pletter schamen, denk ik.
Alicia dus. Ze keek weer een beetje droevig. Een kleine traan druppelde in haar decolleté. Ze was aan het bladeren in een groen kaftje, dat van de Weight Watchers bleek te zijn. Dat maakte mij dan weer een beetje droevig. Wat doe je jezelf toch aan, dacht ik nog even, maar ik durfde het haar niet te zeggen. Ik concentreerde me opnieuw op de stapel kranten, met daarin veel verhalen over suffe oude heren in zwarte pakken met een wit boordje die geloven dat ze met meer dan hun hoofd in de wolken lopen, en daardoor de aarde in zichzelf verachten, en de onbeschrijflijke ellende die ze daarmee aanrichten.
‘Mag ik u iets vragen meneer?’ Ze sprak me aan, met een stem die veel zachter leek dan wat ik al in de telefoon had horen roepen. ‘U bent toch hopelijk nooit van plan geweest ooit priester te worden?’
Daar kon ik haar meteen duidelijk ontkennend op antwoorden. Rare vraag trouwens, zou mijn kale kop er voor iets tussen gezeten hebben, zou ik zelf een aanleg hebben voor een zoeterig pruilmondje, zou ik licht etherisch voor me uitkijken op onbewaakte momenten, zou ik er dan zo aseksueel uitzien op andere onbewaakte momenten? Een instant raadsel dus.
‘Nee hoor, helemaal niet.’ Ik zag nu dat ze grote ogen had. ‘Het zou gewoon jammer geweest zijn als het zo was. Voor de mensheid dan.’ Qua openingszin kon dat al tellen, vond ik.
Ze vertelde me dat ze Alicia heette. Ze had me al een paar keer in de trein gezien, en verontschuldigde zich een beetje voor de treintranen. Ze bleek al jaren een af-aan-relatie te hebben met Alain, een wat norse parketlegger met een snorretje, een voorliefde voor grote blikken goedkoop bier bij de televisie, en posters van de badpakkenspecial van de P-magazine. Hij vond zichzelf wel een beest in bed. Zij kon dat enigszins bevestigen, maar zei dat ze toch meer van andere beesten hield. Maar hij kon goed tiramisu maken, en daarmee had hij haar telkens weer kunnen overtuigen om niet weg te gaan. Echt mooi vond ze hem niet, zei ze. Ze had het meer voor acteurs die op het perron ronddolen, zoals Johan Leysen, met die diepe groeven in zijn kop. Maar ja, voor zo’n man moet je helemaal gezandstraald zijn, en met al die tiramisu kwam dat dus helemaal niet in orde.
Dat ze er toch behoorlijk mooi uit zag, zei ik nog. Dat ze zich qua rondwapperende kwabben op diverse lichaamsonderdelen bij het heen en weer bewegen ook al helemaal geen zorgen moest maken, voegde ik er aan toe. Maar het mocht niet echt baten. Alicia was ervan overtuigd dat ze echt lelijk was, niet gewoon de provinciale afdeling van stumpers als u en ik, maar wel degelijk de eredivisie van de lelijkheid. Ik schudde een beetje mistroostig het hoofd. Of er dan niets was dat ik voor haar kon doen, vroeg ik nog. Want wat is er mooier dan iemand een klein beetje te doen glimlachen op een grijze dag?
‘Kun je me niet even doen glimlachen?’ Dat vroeg ze. ‘Heb je misschien een mooie gedachte, of mooie dromen, of wat dan ook?’
En ik vertelde haar alle mooie dromen van de voorbije week. Wat er allemaal gebeurde in die dromen. De verschillen tussen de nacht- en de dagversie. (Zo worden er in de nachtversie meer schoenen verloren, om maar iets te zeggen.) Daarna vertelde ik over alle mooie woorden van de week. Woorden die zomaar losgelaten werden in de wereld. Ik besefte gelukkig net op tijd dat ik niet over lekker eten moest beginnen. Dus had ik het nog even over lekkere mensengeuren, en hoe die tot dromen kunnen aanzetten. Waarmee het verhaal rond was, als het ware. Netjes de dingen met elkaar in verband brengen, en zo een geheel suggereren, dat is wel iets voor mij. Het geeft toch even de illusie dat er een zin is in de kosmos. Of zoiets.
Alicia zat hevig te glimlachen. Er liepen nu meer tranen in de reeds vermelde plek, waar ze kleine zoutplekjes begonnen te vormen. Dacht ik toch tenminste. En er was geen stukje kant daar om al die tranen op te vangen.
‘Je hebt me zo gelukkig gemaakt. En dat op een donderdag.’ Donderdag bleek altijd de moeilijkste dag, op het vlak van lijfelijke en ook de Alaintwijfel. Elke week keek ze op tegen die klip van donderdag. Een klip die eigenlijk vooral een dip was, dus.
En toen was het tijd voor haar om uit te stappen. Ze gaf me nog een kus, en streelde even mijn oorlelletje. Ook dat had ongetwijfeld een diepere betekenis, maar die kon ze niet meer uitleggen. Ik zag haar lopen op het perron, in gedachten verzonken. Ik liet de kranten voor wat ze waren, en keek naar de wolken. Van beneden gezien, met je voeten stevig in de aarde, zijn ze toch veel mooier, dacht ik nog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten