‘Wat is er?’
‘Ik ben blij je zo nog eens te kunnen zien, dat doet goed.’
‘Ja? Meen je dat?’
‘Ja, natuurlijk, wat dacht je?’
‘Dat is mooi. Ik had het misschien niet verwacht, om jou dat te horen zeggen.’
‘Dat zou kunnen, maar nu is het anders, dus ben ik misschien ook wel anders. Laat het maar gewoon zijn.’
‘Op een of andere manier past het goed bij vandaag. Alles valt heel langzaam in de plooi.’
‘Ja, dat is waar. Ik zie het aan je, zo heb ik je lang niet meer gezien. Het is goed voor jou.’
‘Sommige mensen doen er lang over om thuis te komen. Ik ben zo iemand, denk ik. Soms hebben de dingen hun tijd nodig. Je zou je kunnen afvragen of de dingen niet anders hadden kunnen lopen, sneller, of gewoon anders. Maar ik weet niet of het anders had kunnen gaan, als ik er nu op terugkijk.’
‘Je stelt te veel vragen, dat heb je altijd gedaan. Het helpt niet. De tijd was nu, denk ik.’
‘Ja, misschien wel.’
‘Waar denk je aan?’
‘Als ik deze plek hier zie, dan zie ik hoe het geworden is. Eigenlijk wil ik niet dat alles hier van mij komt. Overal zie ik verhalen van anderen. Ik kan ze aanraken, ze hebben hun weg hier gezocht, en hebben zich verankerd in de muren. En zo is het goed.’
‘Zo heb je het altijd al gedaan, er is niets nieuws, denk ik.’
‘Waarschijnlijk wel. Soms is het raar om jezelf te observeren, en naar jezelf te kijken, als stond je op een afstandje. Dan zie je dingen die je zelf niet altijd merkt.’
‘Dat ken ik. Vaak wil ik dat liever niet doen. Er is te veel dat ik niet wil zien, denk ik.’
‘Je bent te streng voor jezelf, dat ben je altijd geweest. Het is niet nodig.’
‘Ik weet dat je dat denkt, maar ik kan het niet zomaar veranderen.’
‘Misschien is het ook voor jou tijd om thuis te komen.’
‘Ik denk dat ik dat nu een beetje aan het doen ben. Ik kan het niet zo goed uitleggen, en eigenlijk wil ik er ook niet over nadenken. Als ik niet denk, gaat het misschien wel vanzelf.’
‘Zou dat zo zijn? Laat me eens goed kijken.’
‘Wat zie je?’
‘Dat je ogen mooi blinken.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Nee, het is zo. Maar alleen ik kan het zien.’
‘Goed zo. Het valt me nu ineens op hoe stil het hier is. Je hoort alleen de bomen buiten.’
‘Ja, het is erg stil hier. Soms wil ik even weg, dan wil ik beweging, en lawaai. Heel even maar, en dan kom ik weer terug.’
‘Misschien zou het voor mij te stil zijn om hier altijd te zijn. Maar het idee dat ik hier naartoe kan komen bevalt me wel heel erg.’
‘Je kunt misschien nog eens komen, zoals je ooit deed, en dan vragen om helemaal niets te zeggen, zoals we ooit deden. Een hele avond lang. Ik herinner me het nog.’
‘Ja? Heb ik dat ooit gedaan?’
‘Ja hoor. En het was een heel mooie avond.’
‘Raar, hoe ik zo’n dingen vergeet. Ik heb vaak de indruk dat jij alles veel beter kunt onthouden. Je wilt ook meer onthouden, denk ik. Je kijkt op zo’n manier naar de dingen dat je ze zult kunnen onthouden. Is dat niet zo?’
‘Misschien wel.’
‘Herinner je je dit nog?’
‘O ja, wees maar gerust.’
‘Dan is het goed.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten