09 oktober 2010

Waar je het loslaat


Hoe je je klein voelt. Je ziet en hoort de muzikant op het podium. Hij zit achter zijn instrument, een beetje voorovergebogen. Je vraagt je nog even af of dat toch niet slecht zal zijn voor zijn rug. En hij blijkt al met een stok te gaan. Later zal hij ook nog een verhaal vertellen over wat echt belangrijk is in het leven, en hoe cultureel en spiritueel dicht bij elkaar staan, en ver van het materialistische. Maar die muziek. Je betrapt jezelf erop dat je onbewust zoekt naar patronen. Door dat wonderlijke web van klanken probeer je lagen te zien. Alsof er een basispatroon is, met een vast ritme of een vaste bas, waarop dan alle rest zou worden opgebouwd. Om te merken hoe je elke keer verloren loopt, en beseft dat wat je zoekt fout is. Je moet iets loslaten om mee te kunnen gaan. Niet je hoofd tussen jou en de muziek laten komen, zelfs niet voor een stukje. De ritmes lijken soms zo complex. Tot je merkt dat ze bijna zijn als een bal die je in de lucht werpt. Terwijl die bal daar is, kun je alles doen. En zodra hij er terug is, valt alles weer in de plooi. Tot je daarna merkt dat je als het ware moet kijken zonder te willen zien. En dan wordt het ineens gemakkelijker. Misschien is het bij elk concert wel een beetje zo. Dat je door jezelf heen moet gaan, dat je je daarna achter moet laten. Maar het is ook iets met deze muziek. Het is de enige manier om er dichter bij te komen, misschien wel. En het maakt je zo klein. Je kunt alleen je hoofd nog buigen.

Belangrijke momenten. Ze stonden al lang in je agenda. Ze zijn bijna ongemerkt dichterbij gekomen. Je deed maar door, telkens weer, tot ze voor je deur stonden, tot je ineens voorbij die deur was. En alles ging gewoon, alsof het echt was. Wat het ook was. En toen het voorbij was, kreeg je opeens knikkende knieën, heel even. Waarna je begon te stotteren, bijna. En daarna viel de vermoeidheid ineens over je, als een natte deken. Even wilde je daar blijven, jezelf laten wegzuigen. Tot je besefte dat je de dingen soms alleen maar moet laten gebeuren. Alsof ze echt zijn. Wat ze ook zijn. Om naar de volgende te kunnen gaan. Die ook op je wachten.

Ooit was er een tijd dat je niet durfde te slapen. Zo leek het wel. Je wilde weten waar het ene in het andere overging. Hoe je van hier naar daar ging. Zoals je vroeger een takje in de rivier gooide, om dan snel naar de andere kant van de brug te lopen, om het daar in het water voorbij te zien drijven. Zo zou je bij je eigen oever moeten neerknielen, en heel voorzichtig een blad op het water leggen, en het van je weg zien glijden. En alleen maar vertrouwen dat het wel terug zal komen. Misschien wilde je dat er iemand, ergens, zacht een liedje neuriede. En je zo zou zeggen dat alles wel goed zou komen. Het is een beetje zoals de herfst. Het blad valt van de boom, gaat naar de grond. Je ziet het nog, zolang de herfst duurt. En dan komt het seizoen van het vertrouwen. Het is de enige manier om de winter door te komen, vertrouwen. Hopen dat dat wat je aan de aarde hebt toevertrouwd er opnieuw uit zal komen aan de andere kant van de winter. Anders natuurlijk, en daardoor ook hetzelfde. Misschien moet je het gewoon leren, om rustig in alle seizoenen te leven, zelfs de zomer. Op een of andere manier heb je leren slapen.

Het is iets wat je ook zou kunnen leren. Jezelf in een afdaling storten. Je laten gaan, je toevertrouwen aan de snelheid. Misschien met beheersing, een beetje toch, maar toch vooral overgave. Jij bent er niet voor gemaakt, denk je. Je twijfelt aan het evenwicht dat je voelt op de fiets. Je twijfelt aan wat je niet zult kunnen controleren als je even zou moeten uitwijken of als je gaat schuiven. Je doet het voorzichtig. Zodat je steeds alles nog kunt zien. Men zou je erop kunnen wijzen dat je je niet durft te laten gaan. En men zou gelijk hebben.

Het is niet anders in de woorden die je schrijft. Soms lees je een boek en voel je dat die schrijver zich zonder vrees aan een afdaling kan overgeven, zonder vrees het bos in wandelt, zonder te weten waar het pad is. Je voelt tijdens het lezen die stukken van je hoofd waar je zelf niet zou durven komen, niet in het schrijven tenminste. Je hebt het altijd geweten, dat er iets in je leven zou moeten veranderen om anders te kunnen schrijven. En verder te komen dan de omtrekkende bewegingen. Misschien is het zo. Misschien moet je jezelf op onbekend terrein duwen om daarna anders te kunnen ademen, en te weten dat je altijd terug zult komen. Misschien moet je helemaal niets willen, en enkel maar de woorden vertrouwen. En ze laten zijn wie ze zijn.

Geen opmerkingen: