‘Is het warm genoeg hier?’
‘Ja hoor, gaat best. We zijn wel hier, maar het is tegelijk alsof we ergens anders zijn. Ik dacht net nog aan dat huisje waar we ooit waren. We zijn er zelfs twee keer geweest.’
‘Ja. En weet je nog dat we daar de sterren zo goed konden zien? Het was er ook zo stil ’s nachts.’
‘Dat weet ik nog. Dat stuk tot aan het huisje, dat was echt aardedonker. Het was mooi daar. En het was alsof wij anders waren daar. De betere versie van ons, of zoiets.’
‘Misschien wel. Maar we kunnen altijd terug. Zelfs als we hier zijn.’
‘We kunnen vreemdgaan met onszelf, als het ware.’
‘Ja. Of ik kan doen alsof ik je voor het eerst zie nu. Al je mooie plekken.’
‘Ja ja, zal wel.’
‘En morgenvroeg lang in bed blijven, heel stilletjes, tot jij ook helemaal wakker bent. Dat deden we daar toen ook.’
‘En je rug dan?’
‘Daar denk ik gewoon even niet aan.’
‘Je kunt het nog goed, trouwens. Wou ik toch nog even zeggen.’
‘Ja? Dat is lief. Misschien heb ik nu wel meer tijd. En kan ik beter luisteren.’
‘Er zit gewoon meer tijd in je handen, dat is het.’
‘Dat het voorbij ging toen, dat vond ik moeilijk. Ik weet nog hoe het was, toen we terugkwamen, in de trein. We zeiden niets, of toch bijna niets. De trein reed veel te snel, zo leek het.’
‘Ja, de trein reed te snel.’
‘Ik schrok er een beetje van, dat jij zo verdrietig was. Ik dacht dat ik wel de enige zou zijn, en ik probeerde het zo goed mogelijk te verbergen.’
‘Probeerde? Haha.’
‘Ik herinner me nog de grote wandelingen die we deden. Het was alsof het landschap elke keer veranderde.’
‘Dat herinner ik me niet meer zo goed. Wel nog dat kleine riviertje, in het bos.’
‘Ja, dat was mooi.’
‘Wat denk je nu?’
‘Iets over mooie plekken.’
‘Jij vroeg dat altijd vroeger: wat denk je nu? Vaak kon ik niet antwoorden. Ik zei dan misschien wel dat er niets was, maar dat was niet altijd zo.’
‘Dat wist ik wel. En wat denk je nu?’
‘Je bent anders dan toen. Minder bang of zo, ik kan het niet uitleggen.’
‘Ik denk dat jij me gerustgesteld hebt. Het spijt me voor jou dat het lang duurde. Ik wou het wel anders, waarschijnlijk, maar het was wat het was.’
‘Ik vond het niet erg, nooit.’
‘Ik herinner me nog hoe je zat te lezen, buiten op dat terras. En ik wou gewoon naar je kijken, naar hoe je zat te lezen.’
‘Soms had ik de indruk toen dat jij dacht dat je de hele tijd moest praten, of alleszins ervoor zorgen dat er geen stilte zou vallen. En dat hoefde helemaal niet. Het was goed, perfect zelfs.’
‘Wou je niet stiekem weglopen dan?’
‘Nee, natuurlijk niet, helemaal niet.’
‘Heb je het nog steeds warm genoeg?’
‘Ik heb het nog steeds warm genoeg, meer zelfs.’
‘Dan is het goed.’
‘Zouden we van hier ook die sterren kunnen zien?’
‘Zonder twijfel.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten