20 januari 2015

Iets met een fuga

Die Kunst der Fuge. Hoe naakt kun je zijn? Laat de muziek indikken, en dit is wat er overblijft. Gemakkelijk is het niet. Je wordt niet zomaar in dit huis toegelaten. Er zijn geen wegwijzers. Je krijgt niets cadeau.

Je beweegt door kamers die je niet kent, die zich niet laten kennen. Je kunt alleen kijken. Je kunt patronen zien, maar niet waar ze beginnen, waar ze eindigen. De symmetrie is van een andere orde.

Het is nog te vroeg voor troost. Zo lijkt het. Je kunt niet ontsnappen aan het kijken.

En af en toe, tussendoor, komt het thema zomaar naar je toe. Op sierlijke wijze. Als even een open plek in het bos. Maar de lijnen geven meteen aan: je zult mij niet kennen, niet kunnen vatten.

De tonen waaieren uit elkaar, in spiegels van spiegels van spiegels. Misschien wel een beetje als een zwerm spreeuwen.

Tot de dingen weer uit elkaar beginnen te vallen. Een subtiele deconstructie.

Ze laten elkaar los, en lijken erop te vertrouwen dat ze elkaar weer terug zullen vinden. Ergens.

Alsof je het thema doorgeeft, van hand tot hand. Zoals wanneer je een verhaal fluistert in het oor van iemand, die het weer verder doorvertelt. Het is een ander verhaal dat aankomt, en toch ook niet.

Iemand cirkelt rond een ander. Soms schuiven ze in elkaar, verenigen zich. Soms liggen ze naast elkaar, bekijken elkaars goddelijke lichamen. Soms drijven ze uit elkaar, en merk je pas na een tijd dat ze elkaars bewegingen in het oog houden. Soms kijken ze verlangend naar elkaar, maken kleine pirouettes, raken elkaars huid heel even aan. Soms kijken ze gretig naar elkaar, soms lopen ze van elkaar weg. Soms zetten ze hun veren op, soms verzoenen ze zich met elkaar.

Het komt vaak voor in je dromen. Dat je een huis binnengaat, en dat er geen weg meer terug is. Of alleszins niet dezelfde weg. Als je wilt vertrekken, kom je steeds weer in kamers en gangen die je nog niet zag. Niets herken je nog. Alsof het gebouw ademt, zich telkens opnieuw weer uitvindt.

In de verte hoor je soms het thema waarmee alles begon. Maar je kunt het niet aanraken. Als je het zou willen aanraken, zou alles fout gaan. Je kunt alleen aanvaarden dat je hier bent. Je kunt je alleen uit handen geven.

Een straal  van de zon komt door het bladerdak. Je bent op een plek in het bos die niet zomaar een open plek is. Het is een plaats van bezinning. Waar het warme zonlicht zomaar tot bij jou komt. Heel even. Voor je het goed en wel beseft, is het al voorbij. In een flits zie je iets van het andere.

En je kijkt toe, naar die ander. En je denkt: wat is ze mooi. En je denkt: ik weet niets van haar. Ze glimlacht naar je, en dan is ze weer weg. Nooit zul jij hier zijn, zegt ze. Haar bewegingen worden steeds complexer. Vanzelfsprekend onvatbaar.

Dan is er een soepele herfstwind. Dat ene blad dwarrelt van de boom, en wordt daarna meegenomen. Je blijft het de hele tijd volgen. Hoe het op en neer gaat. Soms even de grond raakt. Soms in een miniwindhoos terechtkomt. En daarna weer de aarde streelt. Laveert tussen onder- en bovenstroom. Om uiteindelijk in iemands handen terecht te komen.

De bewegingen van de dansers die daarna komen, ze zijn ondoordringbaar. Je kijkt en je kijkt. Even denk je dat zij zelf weten waar ze naartoe gaan, welk patroon ze dansen. Daarna weet je het niet meer zo zeker.

Soms denk je: laat me even met rust, laat alles zoals het is, zeg niets meer, ik kan zoveel betekenis niet aan, ik wil leegte. Maar het gaat door, er is geen ontkomen aan.

En tussen twee stukken zou je even iets willen vragen aan iemand: blijf je bij me, blijf je dicht bij me?

Het thema lijkt gehavend, ingedeukt. Misschien was het de wind? Misschien was het de liefde? Langzaam lijkt het zich te herstellen. Misschien is het mogelijk, toch weer je lichaam aan een ander toe te vertrouwen. Misschien zul je niet gekwetst worden.

Naarmate de ene na de andere komt, denk je: dit stopt nooit, dit kan eindeloos doorgaan. Zoals je steeds weer nieuwe verhalen zou kunnen schrijven. Misschien met telkens weer diezelfde woorden, maar als een ander verhaal. Die gedachte leert je iets.

En er is ook de trots: ik laat naar me kijken, ik verontschuldig me niet voor mijn bestaan, dit is het, dit ben ik, wat je ook zegt, het zal me niet kunnen raken.

Als een beeld dat verpulvert, vallen de tonen uit elkaar. Ze verspreiden zich over de grond. Een beetje zoals kwik.

En uiteindelijk is er toch iets als een thuiskomst. Maar het is zoals in die droom. Je zult nooit meer zijn wie je was toen je vertrok. De ander die je al was, ergens, in potentie, die ben je geworden. En ook uit die huid zul je weer verdwijnen.

Geen opmerkingen: