Een nieuw boek van Ton Lemaire, het voelt steeds aan als een
vertrouwde plek, waar je naartoe kunt gaan. Je voelt in zijn teksten steeds
opnieuw die behoedzame rusteloosheid, die verwonderende verontwaardiging, die
aarzelende twijfel over de moderniteit (waardoor hij de moderniteit alleen maar
een dienst bewijst). Na het lezen van Mettertijd, zijn nieuwe boek met ‘dertig
miniaturen’ besef je dat Lemaire in zekere zin zelf geworden is wat hij zoekt:
een plek. De korte stukjes in dit boek gaan allemaal op een of andere manier
over tijd en ruimte, over wat de (moderne) tijd met de ruimte doet, over wat er
verloren gaat in het rusteloze najagen van een toekomst, alsof er geen verleden
is.
Het zijn stukjes over allerlei onderwerpen: bomen, bossen,
velden, verlaten kastelen, onbewoonde eilanden, vondsten uit een tijd lang
geleden, Amazonië, Weimar, Buchenwald, … Voor wie al eerder dingen las van
Lemaire komen ze niet als totaal nieuw over. En toch ook een beetje wel. Oneerbiedig
zou je kunnen zeggen dat de stukjes een ‘format’ volgen. Een herinnering aan
een bepaalde plek wordt uitgewerkt, in de bekende lichte maar tegelijk ernstige
toon die Lemaire eigen is. De meeste stukjes eindigen op een korte beschouwing,
en die heeft meestal met de tijd te maken. Regelmatig hoor je Lemaire iets
zeggen als: ik ga niet meer terug, ik wil niet weten hoe het nu is.
Die korte stukjes zijn telkens uitwerkingen van elementen
die in zijn andere teksten als een soort anekdote zijn. In zijn langere
cultuurfilosofische beschouwingen in andere boeken vind je regelmatig
verwijzingen, naar bv. de manier waarop hij als kind de natuur en het landschap
beleefde en vooral naar de wijze waarop de teloorgang ervan voor een soort
definitieve breuk zorgde in zijn hoofd. Zo kun je merken hoe die zoekende
overwegingen ‘geaard’ zijn in persoonlijke ervaringen. In dit boekje is het in zekere
zin omgekeerd. De anekdotes zijn zelf het onderwerp geworden, en de omvattende
beschouwing komt pas op het einde. Het is niet dat je in al die verhalen nieuwe
thema’s leert kennen, maar wel een nieuwe Ton Lemaire, als je dat zo
onbeschaamd zou mogen zeggen. Je ziet hem de hele tijd ook als een
nieuwsgierige jongen vol verwondering door de wereld lopen. De verhalen over
liften door Europa of de spannende tocht door het leegstaande kasteel voegen
facetten toe (en zorgen ook regelmatig voor een glimlach). Lemaire worstelt met
gewichtige thema’s, in alle ernst, maar doet dat met fluwelen handschoenen. En in
deze stukjes zie je ineens ook een man die licht en vol verwondering door de
ruimte beweegt.
Het format van de miniaturen heeft ook beperkingen. Soms is
het alsof er iets te zichtbaar naar steeds dezelfde conclusie wordt toe
geschreven. Soms voel je de grenzen van een taal die af en toe wat archaïsch is
geworden. Maar soms voel je vooral de eenzaamheid onder de verwondering. En soms
voel je ook hoe de auteur via de woorden het gewicht van op hem drukkende
vaststellingen probeert te verlichten.
Als het boek tot het einde gewoon uit dertig gelijkaardige
stukjes zou bestaan, zou er iets niet kloppen, denk je als lezer, terwijl je de
laatste stukjes nadert. En naar het einde verandert het dan ineens, waardoor
alle stukjes die eraan voorafgingen een andere kleur krijgen. De ‘laatste lente’
komt in het verhaal. Lemaire vraagt zich af of de lente die hij beschrijft
misschien zijn laatste lente zal worden. De eindigheid schuift dichterbij, terwijl
“de lust om te leven nog intact is”. De verhalen die daarvoor kwamen,
uitgestalde herinneringen van een leven, worden bijna een soort testament, een
preventief testament, voor het geval dat.
In het laatste stukje “in het voorbijgaan” maakt Lemaire
dan de inhoudelijke synthese. De hedendaagse mens is een ‘homo mobilis’
geworden, “een beweeglijke mens, steeds onderweg, een halve nomade, met weinig
bindingen meer aan plaatsen en plekken”. Het voorbijgaan, daarover gaat het in
de verschillende stukjes. Enerzijds hoe de dingen voorbijgaan, anderzijds hoe
we aan dingen voorbij gaan. Het moderne denken, met zijn blik op de toekomst en
zijn rusteloze eindeloze versnelling, zorgt voor ‘plaatsloosheid’. Lemaire
heeft echter veel behoefte aan plekken die de tijd in zich dragen en koesteren,
en zulke plekken heeft hij laten zien in zijn miniaturen. Dankzij de middelen
van de moderne techniek kan hij die plekken overal ter wereld gaan bezoeken, om
daar dan vast te stellen dat ze het verdwijnen in zich hebben. Die vaststelling
is symptomatisch voor het hele denken van Lemaire, een zorgvuldige
evenwichtsoefening boven de paradoxen van de moderniteit.
Als lezer vraag je je, met een beetje angst, soms af of dit
het laatste boek is van Ton Lemaire. Tegelijk is er een besef dat zijn teksten in
zekere zin zelf een plek in het landschap geworden zijn. Een plek die geworteld
is, niet zomaar kan verdwijnen in de algehele versnelling, en je ook telkens tot
verwondering brengt. Met een zoete weerbarstigheid, en de zachte toets van de
zoekende nuance. Laten we hopen dat er nog veel boeken mogen volgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten