Het is nog vroeg, die zondag. En toch word je wakker net
voor de radio.
Een beetje zenuwachtig.
Natuurlijk weer erg ruim op tijd in het station. Je neemt al
maar een eerdere trein. Een groepje mensen, twee families, staat te wachten op
dezelfde trein. De kinderen zijn nu al door het dolle. (En de zee is nog ver.)
Nog snel even in de trein dat kleine boekje over het
boeddhisme lezen. (Hoewel je weet dat je geen examen moet afleggen vandaag.)
Je wou absoluut met de trein gaan, om het idee te hebben dat
je zou afstappen in het station van Groenendaal. Van dat liedje…
Het doet pijn, dat vervallen stationsgebouw… In je hoofd
blijft het een mythische plek. Dat mag niet stuk, of zoiets.
Nog dat stukje naar het bosmuseum.
De mensen komen binnensijpelen.
(Je voelt een beetje schroom. Mag je hier wel zijn? Zal het
verhaal dat je straks gaat vertellen niet helemaal naast de kwestie zijn?)
De monnik vertelt zijn verhaal. (Je hoort al
aanknopingspunten die je straks zou kunnen gebruiken, misschien komt het nog wel goed.) Het is een
mooi verhaal. (Misschien ben je zelf nog een klein beetje onrustig.) Hij heeft
het over de wandelende berg.
De stiltewandeling. In een lange rij achter elkaar lopen
jullie door het bos.
De stilte heeft een beetje tijd nodig. De wereld van het
lawaai is nog dichtbij.
Het is zoals altijd, het duurt even. Je moet een drempel
over, in het bos. Iets met jezelf uit handen geven.
(Die mooie blauwe bloemen zijn hier ook. Hier gelukkig geen
toestanden, zoals de boswachter je nog vertelde.)
Het bos is zo mooi. Soms durf je amper kijken. De bomen zijn zo
hoog. De beuk, die doet het nog steeds voor jou.
(Hier is het dus dat Ruusbroec was. Het bos neemt de tijd.)
Even een pauze in het boshuisje, en dan weer terug.
De kleuren zijn zo hevig, ze bedwelmen je bijna (hoewel ze
voor velen misschien niet zo opvallend zouden lijken). Het bos is soeverein,
dat voel je. Het is er, gewoon voor zichzelf.
Je denkt aan iemand.
Naar het einde wordt het moeilijk. Niet de stilte,
integendeel. Niet het lopen in die rij, het doet je nadenken. Maar eigenlijk is
het net te traag voor jou. Je kunt je adem niet volgen. Het is waarschijnlijk
omdat je zo lang bent. Je zou gewoon in je adem willen wandelen. Dan zou je dat
stuk niet meer merken. Misschien is het wel goed dat het anders is, maar het
doet pijn.
Terug in het museum. (Er is ook koffie.)
Je maakt je klaar voor jouw verhaal. (Er is nog schroom. Zal
het wel een beetje in elkaar passen met het andere verhaal?)
Het zijn fijne mensen die naar je verhaal luisteren. Je zou
bijna zeggen dat er milde aandacht is, wat een flauw grapje zou zijn.
(Het ontroert je – al doe je je best om het niet te laten
merken – hoe elementen uit je eigen verhaal voor jezelf voor het eerst helemaal
op hun plaats lijken te vallen.)
Het gesprek nadien gaat mooi heen en weer. Het was toch een
beetje complementair denk je. (Het voelt goed, om weer te kunnen praten over
actieve hoop.)
Een mooi cadeau.
Je loopt terug naar het station. Het is er nog. Het heeft op
je gewacht. Zoals die andere perrongenoot zegt: het zou zo mooi kunnen zijn.
Overstappen. Een wagon met een grote groep uitgelaten
kinderen, de jeugdbeweging. Ze komen terug van de zee. De leiders lijken
behoorlijk uitgeput.
Het is goed om weer thuis te zijn.
(Misschien wil je rug een stiltewandeling waarbij je iets
sneller zou mogen stappen. Maar ook dat zal wel weer wegvloeien.)
Je voelt je dankbaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten