23 april 2017

De wandelende berg



Het is nog vroeg, die zondag. En toch word je wakker net voor de radio.

Een beetje zenuwachtig.

Natuurlijk weer erg ruim op tijd in het station. Je neemt al maar een eerdere trein. Een groepje mensen, twee families, staat te wachten op dezelfde trein. De kinderen zijn nu al door het dolle. (En de zee is nog ver.)

Nog snel even in de trein dat kleine boekje over het boeddhisme lezen. (Hoewel je weet dat je geen examen moet afleggen vandaag.)

Je wou absoluut met de trein gaan, om het idee te hebben dat je zou afstappen in het station van Groenendaal. Van dat liedje…

Het doet pijn, dat vervallen stationsgebouw… In je hoofd blijft het een mythische plek. Dat mag niet stuk, of zoiets.

Nog dat stukje naar het bosmuseum.

De mensen komen binnensijpelen.

(Je voelt een beetje schroom. Mag je hier wel zijn? Zal het verhaal dat je straks gaat vertellen niet helemaal naast de kwestie zijn?)

De monnik vertelt zijn verhaal. (Je hoort al aanknopingspunten die je straks zou kunnen gebruiken, misschien komt het nog wel goed.) Het is een mooi verhaal. (Misschien ben je zelf nog een klein beetje onrustig.) Hij heeft het over de wandelende berg.

De stiltewandeling. In een lange rij achter elkaar lopen jullie door het bos.

De stilte heeft een beetje tijd nodig. De wereld van het lawaai is nog dichtbij.

Het is zoals altijd, het duurt even. Je moet een drempel over, in het bos. Iets met jezelf uit handen geven.

(Die mooie blauwe bloemen zijn hier ook. Hier gelukkig geen toestanden, zoals de boswachter je nog vertelde.)

Het bos is zo mooi. Soms durf je amper kijken. De bomen zijn zo hoog. De beuk, die doet het nog steeds voor jou.

(Hier is het dus dat Ruusbroec was. Het bos neemt de tijd.)

Even een pauze in het boshuisje, en dan weer terug.

De kleuren zijn zo hevig, ze bedwelmen je bijna (hoewel ze voor velen misschien niet zo opvallend zouden lijken). Het bos is soeverein, dat voel je. Het is er, gewoon voor zichzelf.

Je denkt aan iemand.

Naar het einde wordt het moeilijk. Niet de stilte, integendeel. Niet het lopen in die rij, het doet je nadenken. Maar eigenlijk is het net te traag voor jou. Je kunt je adem niet volgen. Het is waarschijnlijk omdat je zo lang bent. Je zou gewoon in je adem willen wandelen. Dan zou je dat stuk niet meer merken. Misschien is het wel goed dat het anders is, maar het doet pijn.

Terug in het museum. (Er is ook koffie.)

Je maakt je klaar voor jouw verhaal. (Er is nog schroom. Zal het wel een beetje in elkaar passen met het andere verhaal?)

Het zijn fijne mensen die naar je verhaal luisteren. Je zou bijna zeggen dat er milde aandacht is, wat een flauw grapje zou zijn.

(Het ontroert je – al doe je je best om het niet te laten merken – hoe elementen uit je eigen verhaal voor jezelf voor het eerst helemaal op hun plaats lijken te vallen.)

Het gesprek nadien gaat mooi heen en weer. Het was toch een beetje complementair denk je. (Het voelt goed, om weer te kunnen praten over actieve hoop.)

Een mooi cadeau.

Je loopt terug naar het station. Het is er nog. Het heeft op je gewacht. Zoals die andere perrongenoot zegt: het zou zo mooi kunnen zijn.

Overstappen. Een wagon met een grote groep uitgelaten kinderen, de jeugdbeweging. Ze komen terug van de zee. De leiders lijken behoorlijk uitgeput.

Het is goed om weer thuis te zijn.

(Misschien wil je rug een stiltewandeling waarbij je iets sneller zou mogen stappen. Maar ook dat zal wel weer wegvloeien.)

Je voelt je dankbaar.

Geen opmerkingen: