De dagen ervoor ben je, toch weer, lichtjes zenuwachtig. (Geen idee waarom eigenlijk.)
Soms moet je het ook al van ver in je hoofd gaan halen. (Soms komt het zomaar naar je toe, onveranderd.)
In de spiegel kijk je naar het litteken in je buik. Je raakt het even aan.
Het trekt zich terug in de tijd. Het is geen verdwijnen. Het is geen wegsnijden. Het is veeleer iets als: verzoenen met het landschap. Het is nog aan te raken.
De avond ervoor. Je hebt nog een gesprek met iemand. Je zegt dat je het niet te laat wilt maken, omdat je de dag daarna vroeg op moet. Om naar de berg te gaan. (Hoewel je vermoedt dat je die avond niet vroeg zult gaan slapen.)
Je blijft inderdaad nog lang op. Tot je iets gevonden hebt op de televisie waarmee je rustig naar bed kunt gaan. (Een mooie documentaire in de opnamestudio.)
De volgende ochtend schrik je wakker. Even weet je niet meer welke dag het is. O ja, het is die dag.
Na al die jaren weet je het nog steeds niet. Hoe lang je erover doet om met de fiets de berg op te rijden. Wanneer je dus thuis moet vertrekken om op tijd daar te zijn. Met als gevolg dat je altijd te veel tijd rekent, en dan ook nog eens vroeger thuis vertrekt dan voorzien.
De grote hal in het ziekenhuis. Je bent bang dat je nummertje zomaar voorbij zal gaan. Je hebt nummer 148. Het is loket 5. Spoor 5, dat zeg je in je hoofd. De mevrouw aan spoor 5 is erg vriendelijk. (Aan een ander loket zag je iemand zitten die je daar elk jaar ziet. Het lijkt alsof ze elk jaar lelijker begint te kijken.)
Dus ook veel te vroeg bij de plek waar ze beeldjes maken. Maar je mag al meteen mee.
Uw handen daar meneer. Niet ademen, u mag weer ademen.
Dan naar wachtzaal L. Het kaartje in je hand met daarop een L. In het bakje met L-kaartjes. (Toch minder sexy dan The L-Word was, of zoiets. Dingen waar je toch aan lijkt te denken met je nog wat duffige kop.)
De mevrouw aan het einde van de gang roept je. Je mag op de tafel gaan liggen. Ze beginnen met het apparaat over je buik te schuiven. De fles met de koude klodder is bijna leeg. Een nieuwe. Die is ook koud, maar je zegt dat dat niet zo is. Wat zien ze allemaal in die buik? Zouden ze kunnen zien hoe dat litteken er vanbinnen uitziet?
(En hoeveel papier je ook gebruikt, er blijft altijd nog een klodder ergens achteraan je buik hangen, zo blijkt telkens weer.)
(Overigens, je bent weer niet zwanger.)
Op naar boven. Nog steeds veel te vroeg. En je wist nog dat het de blauwe pijl moest zijn.
De wachtzalen zijn helemaal opgefrist.
Je gaat zitten. Je weet niet helemaal zeker waar A ophoudt en B begint, maar dat geeft misschien niet.
Al die andere mensen. Ze zitten hier ook om dezelfde reden. De ogen zijn verschillend, bij de ene of de andere. Misschien is het voor sommigen nog heel vers. Misschien zullen sommigen pas nu voor het eerst, met zoveel woorden, horen wat hun te wachten staat. Misschien zullen ze aarzelend dat woord uitspreken, of niet. (Zoals jij, zoveel jaar geleden, beneden in de hal, bij een koffie. Toen je vroeg aan je dokter: “Heeft die man daarnet nu dus eigenlijk gezegd dat ik kanker heb?” Dat had hij inderdaad gezegd, zoals je wel ongeveer wist. Maar je wou dat het woord werd gezegd. Zoals je zou doen, zodra je weer thuis was: op de bank gaan zitten, en de mensen een voor een opbellen, en telkens dat woord zeggen, heel bewust, opdat het zou klinken, en opdat je het zelf zou geloven.)
Even lees je nog in je krant. Daarna kijk je gewoon wat rond. Denk je. Zie je al die beelden terugkomen, van toen. (Je haalt ze weer terug uit de tijd. Of: je raakt ze gewoon weer aan.)
(Je herinnert je nog die avond. Die ene verpleegster. Ze was niet meer heel jong. Ze had de wijsheid van de jaren. Ze vroeg je of het goed was als ze jou als laatste in de gang zou komen verzorgen. Ze wilde tijd hebben, om het rustig en zorgvuldig te doen. En hoe mooi het was, eigenlijk. Ze deed iets met de tijd, ze bleef in haar tijd. En je was alleen maar dankbaar.)
Die ene vrouw gaat het kamertje binnen. De angst in haar ogen.
(Je probeert je zoals elk jaar voor te bereiden op de vraag over de klachten. Of alles goed gaat en of er klachten zijn. Je spreekt met jezelf af dat je nog eens zult proberen het uit te leggen.)
Iemand roept je naam. Helemaal aan het einde van de gang. Je loopt nog door twee andere wachtzalen, om dan via een soort verboden deur in het kleine kamertje te komen. De dokter zegt dat ze van de verpleging niet de binnenweg naar jouw wachtzaal mag gebruiken. Strikte orders.
Ze vraagt hoe het met je gaat, en of er klachten zijn. Je aarzelt nog even, en legt het dan nog eens uit. Dat je niet weet wat je moet doen met dat woord klachten. Iets over ‘normaal’ voor jou, en klacht voor een ander. En nooit zeker weten hoe je een en ander moet inschatten. En nog iets over goede en slechte buikweken. Ze lijkt het een beetje te begrijpen, denk je. Dan zegt ze dat het eigenlijk misschien niet nodig is dat je elk jaar komt voor een consultatie. (Je begrijpt niet zo goed hoe dat samenhangt met wat men je vorig jaar zei.) Dat je ook alleen kunt komen als er klachten zijn. (Zucht!) Je legt het nog eens uit. (Ze is eigenlijk best wel ok, maar ook dit jaar zal het weer niet lukken om niet in de war buiten te komen.) Ze laat je via de verboden binnenweg terug naar de wachtzaal gaan.
Je denkt dat je het had moeten zeggen. Dat je het ook een belangrijk ritueel vindt, om daar elk jaar te komen. En alles weer even dicht bij je te voelen. In jouw tijd. Waarin toen en nu in elkaar schuiven.
De verpleegster neemt bloed, en maakt een afspraak voor volgend jaar. Dan zal het weer de XL-versie zijn.
Het is weer voorbij. Je loopt naar buiten.
Je wou altijd lid blijven van de familie, zei je ooit. Het is goed, dat je dat kunt zijn. Het is goed dat je de ogen van die andere mensen weer even kon zien. Het is ook goed te voelen hoe je huid veranderd is, en toch ook hetzelfde is gebleven.
Je pinkt even een traan weg. Je wacht even voor je op de fiets stapt om naar beneden te bollen. (De anderen, zijn ze er allemaal nog? Ook al denk je het niet zo letterlijk, later komt het zo in je hoofd, dat moment.)
En voor je weer naar het werk gaat, maak je nog een omwegje. Ook dat hoort bij het ritueel, zoals elk jaar. Een cadeautje voor jezelf. Als dank voor het leven. En al die dagen die je sinds toen zomaar cadeau hebt gekregen. En die je zomaar mocht delen met al wie je lief is. Hoe wonderlijk dat is.
1 opmerking:
Het is weer achter de rug...
Een reactie posten