‘Het is wel fijn hier te zitten, op deze bank. Zo hoog.’
‘Even weg van het volk, en alleen kijken.’
‘Wil jij soms ook alleen zijn?’
‘Een beetje meer alleen dan met zoveel samen, dat wel. Meestal. Soms wil ik wel echt alleen zijn. En soms niet.’
‘Ik ben vaak graag alleen, op een manier dat ik in de verte wel mensen kan horen. Zoals ik als kind al deed, met mijn rug naar de tafel in de kamer, in mijn eigen wereldje.’
‘Misschien doe je dat nog wel altijd?’
‘Soms.’
‘Ik weet niet hoe dat juist zit, maar het is fijn om bij jou te zijn. Dat klinkt nu zo lullig, maar ik bedoel het goed. Je bent er ook echt, als je er bent. Al denk ik dat veel mensen misschien wel een beetje schrik hebben van jou.’
‘Is dat zo? Dan is het toch waar dus.’
‘Maar het ligt aan hen.’
‘Het is overigens ook fijn om bij jou te zijn. Je hebt iets heel ernstigs, al doe je nog zo je best om dat aan veel mensen niet te laten zien. Het is dat stuk dat ik soms mis.’
‘Ja? Waarom zou je mij missen? Wat zou ik kunnen zijn voor jou?’
‘Dat, en nog meer. Gewoon, jij.’
‘Laat al maar.’
‘Het is zo, maar jij gelooft dat toch niet.’
‘Nee.’
‘Als je nu helemaal vrij zou zijn, vrij in je hoofd, en overal, waar zou je dan graag willen zijn?’
‘Daar kan ik niet op antwoorden. Daar mag ik niet op antwoorden. En jij?’
‘Hier.’
‘Het lastige aan jou is dat je dat nog meent ook.’
‘Ja, zo ben ik wel. Lastig. Maar stel je even voor dat het hier zou zijn, ook voor jou. Heel even maar.’
‘Misschien is het dat wel.’
‘Ik denk nu aan dat liedje. Over de laatste avond van de wereld, en waar je dan zou zijn.’
‘Weet je, dat is zo moeilijk aan jou. Jij bent ook ernstig, je bent er helemaal. En ik kan daar niet tegenop. Ik ben niet zo goed als jij, en jij laat me dat voelen. Of eigenlijk ik laat dat aan mezelf voelen dan.’
‘En als ik het nou genoeg zou vinden?’
‘Je vergist je daarin, en dat weet je eigenlijk zelf ook wel.’
‘Waarom moet ik dat weten?’
‘Omdat het belangrijk is.’
‘Maar we zijn nu toch hier? Op deze plek?’
‘Dat klopt. Maar het is daar beneden dat we leven. Ook al zou ik weten dat je gelijk hebt. Zou.’
‘Ik begrijp ondertussen wel wat je daarmee bedoelt. Maar het is moeilijk om het te aanvaarden.’
‘Doe het dan niet. Misschien is dat wel een fijne gedachte.’
‘Gisteren wou ik nog een brief naar je schrijven.’
‘Ja? Waarom deed je het niet?’
‘Ik weet het niet. Ik dacht dat je hem niet zou willen krijgen.’
‘Dat is wat ik je zou zeggen, dat ik het niet zou willen.’
‘Ik begrijp het.’
‘Wat gaan we doen?’
‘Voor we naar beneden gaan moet je me nog iets beloven.’
‘Wat dan?’
‘Later, als we groot zijn, dan zou ik met jou daar langs het water willen lopen. Daar beneden. En dan moet je mij dat ene verhaal nog vertellen.’
‘Is dat wel een goed idee?’
‘Ja, natuurlijk. We hebben geen keuze trouwens, denk ik. We kunnen niet ontsnappen aan die wandeling.’
‘Jij zegt het altijd zo mooi.’
‘En?’
‘Ja, het is goed.’
‘Dankjewel. En zullen we nu iets gaan drinken daar beneden?’
‘Ja.’
‘Schaam je je niet meer om met mij gezien te worden, zomaar los in de wereld?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ook al doe ik alsof.’
‘Weet je al wat je wilt drinken?’
‘Nee, nog niet. Ik wil de hele kaart bekijken. En dan nog drie keer van gedacht veranderen.’
‘Oef, gelukkig ben je niet veranderd.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten