07 mei 2017

Gefluister

(Een week met veel ‘weg’. En hoe je de woorden dan mist. Die momenten waarop je alleen maar met de woorden bent.)

(Ze waren en ze zijn er natuurlijk altijd. Ze bewegen altijd. En ze wachten altijd. Ze omhuiden je.)

(Traag nieuwe woorden betasten. Hervinden waar je altijd al was, ook al is het de eerste keer, telkens weer.)

De mooie documentaire over die danser. Het maakt je klein. De overgave.

Daarna nog even naar het plein. Je rug trekt je naar de grond. Iemand merkt het op, zo zal later blijken.

Na de avondvergadering napraten. Hoe jullie daar staan, en hoe je ineens iets ziet over hoe lang jullie al samen onderweg zijn.

Die ochtend, het pakje naar de post. Hopelijk komt het op tijd aan.

Die avond. De fadozangeres op het podium. De klanken en de woorden doen iets met je lichaam. Iets met overgave.

Nadien, in de nacht weer naar huis lopen. Het is alsof je iets fluistert, alsof iets fluistert. Een herinnering komt weer naar je terug.

Iets in de nacht. Iets waar je al aan dacht tijdens het concert. Het blijft nog door je hoofd gaan. Het was die plek, ook nog eens.

De dag. Iets fluistert in je hoofd. Je ziet iets wachten.

Later. Bij de voorstelling van de projecten van de studenten. De jongen die het presenteert heeft al minstens zevenendertig keer gezegd dat hij so excited is. Als dat maar goed komt.

Daarna, op weg naar huis, naar een vergadering. Even een telefoontje. Het doet goed haar te horen. (Heb je dat wel gezegd eigenlijk?)

Een kleine onrust, ergens in de nacht. Die ook weer weggaat.

Misschien heb je iets geleerd.

Een andere dag. De puzzel van de woorden leggen, en op tijd in de wereld zenden.

Je staat les te geven in een eerbiedwaardig lokaal. Je ziet de woorden die je wilt gebruiken, ze liggen daar voor je, ze komen, ze waren er al.

De trein terug schuift in een vertraging. (Je vraagt je af of je straks nog genoeg tijd zult hebben om te koken.)

Na de vergadering in de nacht weer naar huis fietsen, samen met een vriend. (Het is koud.) Recht voor jullie neus gaat een fietsende mevrouw overkop. (Je blijkt haar te kennen.) Jullie helpen haar overeind. (Een andere mevrouw is boos omdat jullie het fietspad versperren. Grrr. Zij mag daar zelfs niet rijden, in die richting.) Het leek akelig, maar het valt nog een beetje mee. (Vooral blauwe plekken, zo zal later blijken.) Die nacht ben je nog steeds een beetje ongerust.

En daarna toch nog eerst die grote afwas doen.

Het laatste stukje (opnieuw) zien van die schitterende documentaire over die muzikanten die in de studio die nieuwe nummers bedenken en opnemen op basis van teksten die hoorden bij die beruchte opnames in een kelder.

Een volgende dag. Die ochtend twijfel je bij het bakje aardbeien op de markt. Toch maar niet.

Daarna, op het werk. Eerst nog even acuut uitstelgedrag, voor een klein uurtje. En dan, in één ruk, die hele tekst schrijven. Het is altijd spannend, hoe je nooit vooraf goed weet hoe de tekst zich zal neerleggen. (Je kunt het niet uitleggen, maar je wilt dat de woorden er mooi uit zien.) Je bent een klein beetje trots. (Zouden sommige mensen de humor zien?)

Nadien op het perron glimlach je. Je probeert nog iemand te vinden om die avond mee te gaan naar het concert. (Voor dat concert van november heb je al kaarten trouwens, zeg je aan de telefoon.)

Het is heerlijk om die mannen op het podium te zien. Hoe de muziek beweegt. Hoe die gitaar zo ruimtelijk klinkt. Hoe die ritmes zo’n brede en veilige ondergrond vormen.

Weer thuis fluister je iets.

Een dag verder. Snuffelen in boekhandels. Is vooral prospectie, voor cadeaus die gaan komen. (Een van de beste excuses die je ooit voor jezelf bedacht hebt.)

Je bent momenteel tussen twee boeken. Onrust.

Mee werken aan die paper van een dierbare vriendin. Blij dat je iets kunt doen met je woorden. Je bent niet veel meer dan de ritmesectie van die groep van de avond daarvoor.

Even in het park. Fijne mensen. (Iemand fluistert je toe dat hij jouw stukje goed vond. Het ontroert je telkens weer, en maakt je verlegen.) Iets met een hond.

En die avond in de broeierig hete bioscoopzaal. De mooie Afrikaanse man die op zoveel affiches in de stad te zien is, hij staat daar ineens. Wat een mooie man.

De vrouw in die film. Ze is indrukwekkend. Het maakt je klein. (Andermaal besef je later iets. Iets dat je nooit zult kunnen of worden.)

Die nacht denk je aan iets, of denkt je lichaam aan iets. De woorden aarzelen.

De volgende dag. Aan de lange tafel. Iets over normaal doen, en dat je eigenlijk altijd nog te braaf bent. (Dat hoorde je die week al eerder, al ging het over iets anders, en volgde er een berustende glimlach op.) En dat je eigenlijk toch veel mensen kent, besef je nadat iemand je er attent op maakt. En brownies natuurlijk.

Geen opmerkingen: