Ik zag haar voor het eerst toen ik net het Repair Café verliet. (Ik zou graag iemand vinden namelijk die mijn oude Lenco een verjongingskuur kan geven, waardoor die weer honderd jaar meekan.) Zij kwam daar ook buitenwandelen, ze had een scheur in haar broek laten repareren. Fijn toch dat er mensen zijn die scheuren in hun broek laten repareren, in plaats van er een te kopen met speciaal (op artistieke wijze) aangebrachte grote scheuren.
Ze heette Nele. Ik had haar gezicht al eens zien passeren op foto’s op feesboek, en nu zag ik haar in het echt. Ze zei dat ze mij ook kende. Van lezens, zo bleek. (Het overkomt me wel eens dat mensen me in mijn oor komen fluisteren dat ze mij lezen. Ik ben dan altijd even in de war. Het gaat, veronderstel ik toch, dan wel over mijn stukjes. Niet over mijn aura. Misschien over mijn rimpels, maar dat weet ik niet zeker.)
Ik zei haar dat ik het fijn vond om haar in het echt te zien. Ze zag er anders uit dan op de foto’s. Beweeglijker. (Ja, ik weet dat dat onnozel klinkt, maar bij sommige mensen is hun fotogezicht een aparte realiteit of zo.) Mooier ook.
Ik moet bekennen, ik heb een beetje een zwak voor vrouwen met wat forsere wenkbrauwen. (Over dat woord moet ik altijd hard nadenken, in mijn hoofd lopen de woorden wimpers en wenkbrauwen steeds door elkaar. Wat daar de psychoanalytische verklaring voor is, weet ik niet.) En zij had die dus ook.
We stonden daar op straat te praten. Ze vertelde over haar kinderen, die het goed hadden gedaan op school. Ze vertelde dat ze een boek van Zadie Smith aan het lezen was. Ik vertelde dat ik een boek aan het lezen ben met daarop een aanbeveling van Zadie Smith. (Misschien gaf dat wel de doorslag, denk ik nu.) Ze vertelde dat ze hield van platenhoezen en van het moment waarop de naald in de groef valt. Ik vertelde dat ik die ochtend had gemerkt dat ik soms de luide mechanische klik van mijn oude fototoestel mis. Ze begreep meteen wat ik bedoelde.
Maar ze had dus ook mooie, bijna zwarte, redelijk forse wenkbrauwen. Die gaven haar een wat strenger uiterlijk. Ik had net die ochtend in de weekendkrant een heel artikel gelezen over de terugkeer van de volle wenkbrauwen. Het mag weer dus. Oef! Een discussiepunt blijft evenwel nog de zogenaamde monobrauw. Dat is dus blijkbaar het in elkaar overlopen via de neusbrug van beide wenkbrauwen. Zoals bij Frida Kahlo.
(Ik had net het huis gepoetst, en dan ben ik meestal nogal moe, waardoor ik misschien iets minder nadenk over wat ik zeg.) Ik vroeg haar wat ze van de monobrauw vond. Als fenomeen. In het algemeen. Als concept, of zoiets. Terwijl ik het zei was ik (waarschijnlijk heel opvallend) aan het kijken naar haar subtiele monobrauw. Ik voelde dat ik mezelf in de vernieling aan het praten was.
‘Hoezo? Moet ik daar dan een mening over hebben? Dat is toch maar gewoon normaal, of niet soms? Al dat gezeur over haar bij vrouwen, wat een onzin toch.’
Een vrouw naar mijn hart. Ik ben in het algemeen, conceptueel en zo, wel voorstander van het behoud van het haar, op diverse plekken. Het zien van okselhaar maakt me steeds een beetje gelukkig, om maar even iets in de groep te werpen. (Het blijft een fascinerend fenomeen…)
Ik heb haar toch even wat technische uitleg gevraagd. Het artikel in de krant had me namelijk in de war gebracht. Vrouwen die geen volle wenkbrauwen willen, hebben daar blijkbaar een hoop werk mee. Diverse vormen van zelfgekozen marteling horen bij het repertoire. Ik dacht dus dat de al dan net niet monobrauw gewoon lekker uit zichzelf de wereld in groeit. In de krant stond echter de volgende zin over de “grove” wenkbrauwen: “Er kruipt best wel werk in om ze in model te houden.” Ik vroeg haar of dat bij haar ook zo was. Er kwam iets wat we best als de gulle lach kunnen omschrijven. Ik was helemaal gerustgesteld. Misschien komt het nog goed met de wereld.
We hadden het nog over die heel mooie film Disobedience, met onder meer de geweldige Rachel Weisz (ook met mooie wenkbrauwen trouwens, maar dit geheel terzijde). We hadden zonder het te weten van elkaar op dezelfde avond in de bioscoop gezeten, zo bleek.
Ik had nog uren met haar kunnen doorpraten, maar ik voelde dat het tijd was om te vertrekken. Na het poetsen moet ik altijd even gaan liggen. Voor mijn rug. Ze had het al aan me gezien trouwens.
‘Zo raar dat we elkaar pas nu in het echt zijn tegengekomen. Het had eerder gemogen.’ Dat zei ze. Ze stapte op haar fiets.
Ik keek haar nog even na, en ging toen weer naar huis. Er was een aangename wind. Ergens in de verte hoorde ik de stem van Bob Dylan.
Een zondag kan onverwachte geschenken brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten