‘Heb je iets gezien of gevoeld?’
‘Ja, veel. Maar ik weet niet of ik er nu al iets over kan zeggen. Het was groot, ik schrok een beetje.’
‘Oei, ik doe je iets aan.’
‘Nee, toch niet. Integendeel. Het is bijzonder dat ik dat alles mag zien. Je hebt de tijd in je lichaam, dat kan ik wel zeggen.’
‘Ik ben nog steeds verlegen, denk ik.’
‘Dat hoeft helemaal niet.’
‘We kunnen hier nog wat zitten kijken naar de lucht. Straks wordt het langzaam donker.’
‘De avond is zo stil.’
‘Die kanteling van de seizoenen in juni maakt me altijd een beetje verdrietig. Ineens, zonder dat je het goed en wel besefte, begint de zomer. In je hoofd is de vakantie of het gevoel van zomer nog ver weg. En dan besef je dat de dagen al korter aan het worden zijn. Het is zo’n dubbel gevoel.’
‘Ik heb dat niet zo. Ik denk vooral aan de zon, en hoe ik die zal voelen. Alsof ik dan weer thuis ben. In de winter ben ik altijd een beetje verloren.’
‘Misschien ben jij wel vrijer dan ik.’
‘Het zou kunnen, maar ik ben daar niet zo zeker van.’
‘Ik denk het wel, eigenlijk. Misschien heb jij een ander soort tijd in je.’
‘Dat is wel zo. Misschien zag ik dat ook daarnet. En is het daarom moeilijk om er iets over te zeggen. Ook daarom.’
‘Ik vind het wel altijd mooi, die vrijheid te zien bij anderen.’
‘Misschien ben jij wel vrij in je verdriet, op een manier die je zelf nog niet goed beseft.’
‘Dat ik dus eigenlijk meer van de zomer ben dan ik zelf denk, of zoiets?’
‘Ja, inderdaad. Maar dan van jouw zomer.’
‘Dus het zou kunnen dat de zomer voor iedereen een verschillende zomer is?’
‘Daar moet ik nog eens over nadenken.’
‘Het zou wel een mooie gedachte zijn.’
‘Ik heb de indruk dat je over alles wel heel diep nadenkt. Is dat wel nodig?’
‘Het is geen keuze, eigenlijk. Het is gewoon hoe het gaat. Het is vaak een soort positieve vorm van herkauwen. Sommige vragen komen telkens opnieuw terug, telkens een klein beetje anders Soms ben ik het wel beu. Telkens opnieuw over dezelfde dingen schrijven, om maar iets te zeggen. Maar een goede vriendin van me merkt altijd op dat de antwoorden op die vragen elke keer een beetje anders zijn. Ik heb zo’n beeld van hoe je zelf een tekst bent. Een tekst die je elke dag opnieuw moet schrijven. En elke dag zet je de woorden in een andere volgorde, een beetje toch. En sommige woorden verdwijnen zachtjes naar de rand van de tekst, en vallen dan over de rand.’
‘Wat zeg je dat mooi. Ik zie het zo voor me. Ik zie jou. Het is alsof je lichaam voor een deel uit woorden bestaat. Zou je soms niet zonder woorden willen zijn?’
‘Dat is een moeilijke vraag. Ik zou het me gemakkelijk kunnen maken, en zeggen dat ik niet zonder woorden over die vraag kan nadenken. Maar dat is een beetje foefelen, denk ik. Waarschijnlijk durf ik niet echt antwoorden op die vraag. Ze maakt me bang.’
‘En toch was je hier.’
‘En toch was ik hier.’
‘Je bent wel dapper.’
‘Een klein beetje maar.’
‘Dat zag ik wel, dat je op jouw manier dapper bent. Al denk ik dat veel mensen dat niet zullen zien bij jou. Want daarvoor moeten ze naar jou kijken, en niet naar zichzelf.’
‘Heb je dat gezien?’
‘Ja, dat heb ik gezien.’
‘Dit lijkt me een zeer goed moment om voor jou een glas wijn te gaan halen.’
‘Dat mag.’
‘Op een bepaald moment begint een zomeravond lekker te ruiken, ik denk dat het bijna dat moment is.’
‘Bijna, nog niet helemaal. We moeten nog even wachten.’
‘Tot de tijd daar is.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten