Dingen in vertraging. Zo is het vaak.
Iemand zegt iets, vraagt iets. Je denkt na, snel, zo lijkt het. Je antwoordt. Zo goed mogelijk. Uren of een dag later komt de vraag naar je terug, met de kleine trilling.
Zouden die dingen dan bewegen als woorden in je lichaam de hele tijd? Onderweg zijn? Of zou het enkel een rimpel op het water zijn, die langzaam de oever zoekt?
Pas nadien zie je wat je nog niet zag, of kon zien. Zo lijkt het wel.
Een beetje rusteloos wakker worden. Je hebt nog een stukje te schrijven. Het moment is daar. (Zo staat het ook in je agenda.) De mogelijke onderwerpen cirkelen nog ergens in een leegte. Soms komt iets naar je toe. (Daar wil ik niet over schrijven, denk je.) Je duwt het een beetje opzij. Het komt terug. (Daar wil ik niet over schrijven, denk je.) Je weet dat je geen keuze hebt, eigenlijk, als het terugkomt.
Eens je begint te schrijven, dringen de woorden zich op. De zinnen wervelen door je hoofd. Hoe zitten ze daar? Hoe bewegen ze? Hoe woord zijn ze? Misschien kun je een gedachte zien, nog voor de woordgrens. Soms is het omgekeerd. Pas nadat het woord er staat, zie je meanders en zijrivieren.
Het stukje is klaar. Je legt het nog even neer. Je loopt de stad door. Iets met een (heftige) chocoladetaart wegbrengen.
Nadien kneed je de woorden nog een klein beetje, hier en daar. Het is wat het is. Het is zichzelf nu. Je laat het uit je handen schuiven. Het is weg. (Tot aan de andere kant van het weekend. Misschien zegt het dan wel iets voor iemand.)
Een kleine onrust, terwijl je eet. Je lichaam schuift een beetje in achterhoede. Straks is er dat interview.
Je vertrekt. Je vraagt je af of je je moet voorbereiden, of je zinnetjes moet oefenen in je hoofd. Je doet het niet.
Je weet niet helemaal zeker meer waarom je dit eigenlijk doet. Iets in je zegt dat het goed is dat je de vragen beantwoordt die zullen komen. (Het heeft iets met je lichaam te maken, al kun je niet goed zien waar dat dan zou zijn.)
Eigenlijk wil je ook wel kennismaken met de mevrouw die de vragen zal stellen. Je leest haar stukken graag in de krant. Je voelt er steeds een rustige zachtheid. Je probeert je voor te stellen hoe het zou kunnen zijn, dat jij in zo’n woordplek zou terechtkomen.
(Wie je bent, weet je nooit zeker. Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt, elke dag opnieuw. Rafelig aan alle kanten. Terwijl je praat, het verhaal uitspreidt over de plek die je die dag bent, bewegen de woorden, bewegen de beelden, beweegt de tijd. En de deuken die de tijd in je maakte, ze veranderen je onderhuid, terwijl je spreekt. En de lege plekken, die je zelf invult, als paden door het donkere woud. Het verandert je adem. En terwijl het verhaal zo zichzelf vertelt, zie je de afdruk die je die dag bent.)
Ze komt binnen. Ze verontschuldigt zich omdat haar handen zo koud zijn. Je zegt dat dat niet erg is, omdat de jouwe lekker warm zijn. Je geeft haar een net iets tragere hand.
Eerst moeten nog de foto’s gemaakt worden. Daarna begint het gesprek echt.
Vragen over de kinderen die er niet zijn, en de kinderen die er wel zijn, en wat zij met je doen.
(Schroom. Is jouw verhaal eigenlijk wel interessant voor een ander? Zijn de dingen die je probeert te beschrijven niet veel te klein, vergeleken met de verhalen van anderen? Je weet dat je die vragen niet mag stellen.)
Sommige vragen verrassen je. Ze doen je even wankelen, ze bleven ongesteld, tot nu toe. Je ziet hoe je antwoorden zich in de ruimte tussen jullie twee neerleggen. Het lijkt of dat willekeurig is. Op allerlei plekken. Naar het einde van het gesprek is het alsof ze toch iets met elkaar te maken hebben.
(Waarom was die ene vraag zo raar, zo nieuw? Misschien is ze gewoon helemaal niet aan de orde.)
Je vertelt haar over Julia, en de brief.
Je voelt je dankbaar voor het gesprek. Alsof je verhaal er zo maar mocht zijn, alsof het genoeg was om verhaal te zijn. Je ziet je verhaal. Misschien is het voor anderen waardeloos. Het is het jouwe. Je bedankt de mevrouw.
De vragen blijven de rest van de dag door je lichaam bewegen. Dat voel je. Misschien zullen ze gewoon verdwijnen.
En ergens onderweg nog een lichtjes hilarisch gesprek over pakken op maat. (Zou het er dan toch van komen?)
Ruim een dag later komt die ene vraag ineens terug. Waarom je boeken geeft aan kinderen. Of dat ook iets te maken zou kunnen hebben met het verlangen van vaders/mannen om kennis door te kunnen geven aan hun kinderen? Je antwoordde iets als dat je denkt dat het gewoon is omdat je graag boeken leest, en het belangrijk vindt dat ook kinderen kunnen leren houden van boeken. (Het was alsof de woorden vader en man helemaal niet in je hoofd pasten.) Een dag later zie je in je hoofd de lege plek van die woorden. Een traanplek.
(Het terugkeren van de vraag valt samen met een antwoord dat jij kreeg op een vraag die je aan iemand stelde eerder die dag. Een totaal andere vraag, over een totaal ander onderwerp. Maar om een of andere reden hebben ze allebei gewacht op hetzelfde moment om aan te spoelen.)
Even loop je verloren in je huis. Even val je niet samen met je adem.
(Sommige stukjes schrijven zich trager dan andere.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten