05 maart 2023

Lucretia


Ik zag haar voor het eerst in de trein. Ik kwam terug van een droeve gebeurtenis toen ze tegenover me kwam zitten, even wachtte, en vroeg of ze even met me mocht praten. Natuurlijk, zei ik.

Ze zei dat ze dat normaal nooit deed, mensen zomaar aanspreken. Ze zei dat ze het verhaal dat ze me wilde vertellen normaal ook nooit tegen iemand vertelde. Ze vermoedde dat iedereen dacht dat het altijd goed ging met haar, omdat ze altijd met een glimlach rondliep die in haar gezicht gebeiteld leek. Maar dat was dus niet zo.

‘Weet u, toen ik mijn man Henk leerde kennen en later met hem trouwde, dacht ik dat het een goede beslissing was. Op een of andere manier voelde ik me veilig bij hem. Ik wilde weg uit het gevoel dat ik had in het gezin waar ik vandaan kom. Mijn vader was dominant, mijn moeder deed haar best om te stralen naast hem. Maar eigenlijk was er geen plek voor haar, ze mocht alleen maar zijn wie hij wou dat ze was. En ik wou weg van dat gevoel, weg van de verwarring en de onzekerheid. Het leek goed te gaan, maar na een tijd merkte ik dat ik was geworden wat ik had proberen te ontvluchten.’

Ik hoopte ondertussen op een of andere vertraging onderweg, zodat we niet te vroeg zouden aankomen in het station. Ik hoopte voor haar – Lucretia was haar naam – dat ze alle tijd zou hebben om te vertellen. Terwijl ze vertelde, leek ze naar beneden te kijken. Ze keek me niet recht in de ogen, maar ik voelde dat ze heel aandachtig leek te voelen of ik wel luisterde.

‘Soms is het alsof ik stik, alsof er geen ruimte is voor mij, alsof ik hol ben vanbinnen. De tijd gaat voorbij, en ik heb steeds meer het gevoel alsof ik niets ben in de wereld. Ik heb altijd mijn best gedaan om te doen wat ik deed, maar ik weet steeds minder of wat ik deed er wel toe doet. Ik zou zo graag willen dat er iets is daar, als een spoor of zo, dat van mij is. Ik zou iets willen doen voor anderen, voor de wereld. Iets beter maken, iets dat kan blijven, en iets dat de sporen van mijn handen draagt of zo. Er zijn natuurlijk mijn kinderen. Ik ben heel trots op hen en heb gedaan wat ik kon om hen een goede jeugd te geven. Maar ze zijn bijna weg uit huis. Ze doen het goed, maar soms vraag ik me af of zij ook niet net als ik toen getekend zijn door wat ze zagen. Hebben ze niet alleen een moeder gezien, maar ook een vrouw die rechtop stond en iets wilde doen in de wereld, een droom had? Ik ben soms bang van het antwoord op die vraag.’

Het was alsof de afdeling spoorwegen van de kosmos mijn gedachten had gehoord, want onze trein stond al een tijdje stil, ergens tussen twee haltes. Terwijl ze vertelde, zag ik soms haar lip trillen. Ze hield haar ene hand op haar schouder, haar andere hand op die ene hand, alsof ze zich wilde beschermen voor iets.

‘Het is niet dat ik de schuld bij een ander wil leggen, of dat ik de tijd die was zou willen veranderen. Maar zoals het nu is, is het niet goed genoeg. Ik voel dat ik nieuwe dingen wil doen, mijn eigen plek innemen, met mijn eigen woorden en mijn eigen handen. Voor mezelf. En niet als de vrouw van. Dat klinkt misschien scherp, maar zo is het eigenlijk wel. Ik wil de vrijheid voelen om te zoeken waar die plek is, en wat ik daar kan doen. Dat is spannend, en het beneemt me de adem, want het is alsof ik dat nooit of veel te weinig heb gedaan. Ik heb wel gewerkt natuurlijk, maar dat was iets dat paste in verwachtingen die mensen van me hadden. Het was werk, en het betaalde, en ik kon het goed. Maar of ik het deed of iemand anders zou in de wereld geen rimpel verschil hebben gemaakt. Nu wil ik iets anders.’

Ik luisterde gewoon, had nog geen woord gezegd. De trein was terug aan het rijden, maar het zou nog wel even duren eer we zouden arriveren.

‘En nu ik begin te bewegen, is het alsof Henk zenuwachtig wordt. Alsof hij me op die ene plek wil houden die de zijne is, maar niet de mijne. Dat besef ik nu steeds beter, dat dat niet mijn plek is. Als hij zenuwachtig wordt, wil hij altijd nog meer het mannetje zijn dan hij al is. En dat is zo vermoeiend. Alles is dan op een of andere manier een bedreiging voor zijn mannelijkheid. En net nu lees ik in de krant dat die man van Antwerpen beweert in zijn nieuwe boekje dat woke, zoals hij dat noemt, zou doorslaan in de aanval tegen de mannelijkheid. Wat is dat toch met die venten? Waarom hebben ze al dat gedoe nodig? Vanwaar toch al die angst? Ik heb het er zo mee gehad. Als ik straks thuiskom, zal hij er ongetwijfeld over beginnen. En weet u, ik heb zelfs al geen zin meer om er nog maar eens op te antwoorden.’

De treinmevrouw kondigde aan dat we er bijna waren. Lucretia zat er nog steeds, in dezelfde houding. Maar iets in haar leek te ontspannen.

‘Sorry dat ik dat nu allemaal zo zit te vertellen tegen u. En bedankt voor het luisteren. U weet niet hoeveel dat voor me betekent. Het zal al dagen in mijn hoofd rond te tollen. Op een of andere manier dacht ik dat als ik het zou uitspreken ik zelf zou merken of het wel echt was. Ik dacht dat ik meteen zou vastlopen in mijn woorden, maar dat was dus niet het geval. Ik dacht dat alles onbelangrijk zou klinken wanneer ik het uit zou spreken, maar dat was niet. Wat ik denk, is echt wat ik denk, voel ik nu, en het is van mij. Het is wie ik ben.’

Ik zei haar nog dat haar verhaal me heel erg had geraakt. Ik zei haar dat ik voor haar hoopte dat ze een weg zou vinden naar die plek die op haar wachtte, waar die ook was. We stonden op het perron ondertussen. Ze vroeg of ze me een knuffel mocht geven. Doe maar, zei ik. Ze deed het. En toen vertrok ze.

Geen opmerkingen: