17 september 2023

We waren er weer, en dat was goed


Goede vriend Willy

We waren er weer vandaag, en dus ben ik er weer. Zoals al die vorige keren hebben veel mensen gefietst en gewandeld. Er was veel muziek. Er was veel lekker eten. Er waren veel mooie mensen. Voor het gebeuren dat jouw naam draagt. Na even er tussenuit kon het weer, en dat was goed.

En zoals elke keer schrijf ik je een brief. Zoals alle vorige keren voel ik weer veel schroom om te schrijven. Alsof ik nooit helemaal zeker weet of ik het wel mag of zo. Wie ben ik? En is er niet te veel vanzelfsprekend leven in zomaar kunnen schrijven, jaar na jaar? 

Ik keek rond vandaag, en zag enkele vertrouwde gezichten. De mensen die me dierbaar zijn en die er elke keer weer bij zijn. Het is alsof we samen een beetje oud aan het worden zijn, in dit terugkerende moment dat we samen dragen. In dat gevoel is er rust en is er onrust tegelijk, al kan ik niet uitleggen wat ik ermee bedoel. Maar ik denk dat jij het begrijpt. Het was goed om te kunnen kijken naar die muzikanten. (Ik kon maar niet genoeg krijgen van de bewegingen van die vrouw achter het drumstel. Hoe sierlijk ze bewoog vanuit haar polsen. Hoe zacht haar toets was.) Ook al waren ze niet allemaal jong, het was of er een jonge beweging was die uit zichzelf bewoog op die plek, een beetje naast ons, een beetje weg van ons, los van ons. En dat was goed, denk ik.

Ik zag je vrouw en je kinderen. Ze ontroeren me telkens, het maakt me een beetje verlegen. (Maar ik denk dat ze me dat wel vergeven.) De tijd beweegt verder, dacht ik. Ergens onderweg kan die kantelen, zonder dat je het merkt. En elke keer voel ik hoe jij over mijn schouder meekijkt, en hoe trots je was en bent op hen. Je kijkt, en je zwijgt. Het is niet rusteloos.

Er is iets dat ik je moet vertellen. Ik wou het niet doen, maar dat zou niet goed zijn. En je hebt het trouwens ook allemaal gezien. Ergens in de namiddag overviel het me. Ik keek rond, en formuleerde wat ik misschien al een hele tijd voelde, onderhuids. “Willy is niet meer hier vandaag.” Hopelijk klinkt dat helemaal niet alsof ik je zou vergeten of loslaten of zo, want dat is niet zo. Meer dan een uur heb ik geprobeerd mijn tranen weg te duwen, wat volstrekt niet lukte. En ook dat is niet zo erg. Misschien is dat diepe verdriet enkel iets van mij. Misschien is het gewoon gemis. En het is ook niet de eerste keer dat ik zoiets voelde, al was het nu intenser denk ik. Op een bepaald moment was het alsof je al zwijgend zei dat je alleen door weg te gaan kon blijven, alsof jij het zo wilde. En ik denk dat ik het begrijp, op een of andere manier, en ik denk dat het goed is. Maar ik weet het niet. Ik weet dat het ook jouw wens was dat dat moment niet over jou zou gaan, maar ook over alle anderen, en over het leed dat al die mensen met elkaar verbindt, en het leven dat we nog altijd kunnen vieren. En toch. Ik dacht: kun je niet gewoon even naast me komen zitten om samen te kijken naar jouw afwezigheid? Misschien moet ik het toch doen, volgend jaar, gewoon naast mij aan de tafel een klein fotootje van jou zetten. Niet om jou te veel in de aandacht te zetten, maar gewoon zodat je mee kunt kijken naar waar we nu zijn, nu je er niet meer bent.

Ik vertrok een beetje in de war, mijn huid voelde koud aan. Maar op een of andere manier kwam er een warmte over me, zodra ik weg was van de school, op weg naar het station. In dat klein stukje in de trein, naar Mechelen, kwam je tegenover me zitten. Je zag er zo ontspannen uit. En al zwijgend zei je me dat het goed was. Het is goed zo, zei je. En ik zou je daarvoor willen bedanken.

Eigenlijk heb ik nog zoveel te vertellen. We zouden nog eens samen iets in elkaar moeten knutselen, en dat zou een goede plek zijn voor veel verhalen. Ik vraag me soms af wat je zou denken van de wereld vandaag, van de dingen die we in het journaal zien. En soms ben ik eerlijk gezegd ook een beetje blij dat je het allemaal niet meer mee moet maken. Ik zou je wel heel graag willen zien kijken naar je familie, dat zou een mooi kijken zijn, een mooi gezien worden.

Ik zou je ook nog wat moeten vertellen over het boek dat ik heb geschreven en dat binnenkort uitkomt. Ik ben erg benieuwd naar wat jij ervan zou gevonden hebben. De dingen die ik daar schrijf, probeer ik ook zelf te begrijpen. Zo is er iets over lineaire tijd en cyclische tijd. In de cyclische tijd kun je blijven in het verdwijnen, en misschien moet ik met dat idee verder nadenken over wat ik vandaag voelde.

Ik vroeg me even af hoeveel van die fietsers vanmiddag jou nog kenden. Misschien minder dan ik stiekem zou willen. Maar toen ik naar het station liep en de groepen fietsers zag terugkeren, besefte ik dat het ook zou kunnen dat jij gewoon tussen die anderen reed, en dat zij misschien niet wisten wie jij was, en dat jij dat helemaal niet erg zou vinden. Misschien moest je eerst verdwijnen om zo te kunnen blijven.

En verder ben ik nog altijd kwaad, en dat zal wel nooit overgaan. Wat dat stomme asbest heeft aangericht, hoeveel leed had kunnen vermeden worden als mensen hun verantwoordelijkheid hadden genomen, hoe schokkend het zwijgen was. Het gaat nooit over, die verontwaardiging. En ik zag het bij jou, en ik zie het bij anderen, hoeveel zwaarder die kilometers worden bij het fietsen, hoe de lucht uit de tijd verdwijnt. Weet dat we altijd kwaad zullen blijven Willy, dat is er nog wel. Als een vorm van zijn, die blijft.

Hopelijk ben je mijn brieven nog niet beu, want volgend jaar krijg je er weer een.

Al het goede nog.

Geen opmerkingen: