29 september 2023

Grond


De week begint. Iets haakt nog in de week die voorbij is. Iets dat pijn doet. Je hebt iets te doen.

(Misschien heeft het iets te maken met waar je gaat staan. Je kijkt.)

De dag beweegt verder. (Misschien is iets wankel, misschien niet.)

Een gesprek. Je luistert zo goed mogelijk. (Je ziet de dingen die ze zegt voor je. Je voelt je een beetje machteloos.)

Je beweegt traag bij het koken.

Een andere dag. De mevrouw in de trein kijkt je lang aan.

Een lange telefoon. (Een verhaal dat je verdrietig maakt. Je zou.)

Je legt de papieren op een stapeltje. Netjes op elkaar. (Je kijkt.)

Je hoort verhalen. (Verhalen kunnen je zeggen hoe oud je bent.)

Je bereidt alle punten van de vergadering voor. (En legt de papieren weer op het stapeltje.)

Liedjes blijven in je hoofd bewegen, merk je.

(Je kijkt naar een arm, stel je vast.)

Op weg naar de vergadering. Je rug wordt langzaam warm. (Je bent thuis in je rug.)

Na de vergadering kijk je nog naar de laatste aflevering van de documentaire. (Het doet pijn.)

Je hoort stemmen in de nacht, mensen vertellen verhalen op straat.

Een andere dag. Je kinesiste zet je weer in de haak. (Als een terugkeer, steeds weer.)

Tussendoor werk je de documenten af voor de vergadering van de volgende dag. (Alles is netjes voorbereid, denk je. Het is goed zo.)

Een gesprek met een vriendin, berichten gaan heen en weer. Iets van je mag zich neerleggen in wat ze je zegt, zoals steeds. (Je zou graag niets zijn in je huid, denk je.) Dat wat is, meer hoeft niet. (Een zachte droeve glimlach.)

Je ziet de gezichten op je scherm. Gedachten gaan heen en weer. (Het is zo boeiend, denk je.) Je kijkt naar de punten die je had voorbereid op je papiertje. Het gaat ergens over, denk je.

Je fietst naar je afspraak. (Was het nu wel of niet koud buiten?) Onderweg moet je een hele omweg maken in het park. Je probeert de weg te zien in het donker. De fietsers uit de andere richting raken je net niet. Je komt weer op de weg die je kent. Bij het duistere stuk is er die ene bocht, waar je even niets ziet, heel even.

Je luistert. (Naar de woorden en naar het ritme van de woorden, merk je.)

Een andere dag. Je begint al vroeg, probeert zoveel mogelijk af te werken voor de vergadering begint.

Je bent op tijd, om samen met haar de vergadering nog even voor te bereiden. Ze komen binnen. (Je denkt aan het ritme.) Het is een vergadering die je gelukkig maakt, zoals steeds. (Je ziet iets dat gegroeid is, en je mocht er zomaar bij zijn. Misschien ben je wel een beetje trots.)

(De twee berichten kruisen elkaar, je hebt het goed gedaan, dankjewel.)

Je haalt die ene trein nog net. Een heel trosje berichten wacht op je, zie je.

Vertel eens over je boek, vraagt iemand. (Misschien kun je al oefenen.)

Je zoekt naar verhalen in de gezichten in de winkelstraat.

Je wilt haar nog even zien, ze komt naar je toe. Een lang gesprek. (Iets verscheurt je, merk je.) Het legt zich traag en zacht neer. Jullie delen iets van een leven.

Die avond wil je alleen een beetje droef zijn. Je kijkt naar de maan.

Een nieuwe dag. Je mag nog even naar die vergadering, voor je de trein neemt. De mevrouw aan het onthaal is opvallend vriendelijk voor je. (Misschien komt het nog wel goed.)

Iemand op de verdieping heeft een werkelijk belangwekkende bijdrage geleverd aan het huishoudelijk werk. Hij of zij heeft de knop van de afwasmachine uitgezet. De minuten stonden op 0. De machine leegmaken heeft zij of hij niet gedaan, waarschijnlijk wegens te hoog opgeleid. Je laadt alle dingen, nu helemaal schoon, uit die je er de vorige dag vuil in had gezet. (Ze zijn je dankbaar, de dingen.)

In de trein terug. Mensen lopen rusteloos heen en weer door de middengang.

Blijkbaar is je broodkaart over datum, zegt de mevrouw. (Je voelt je een klein beetje schuldig, al weet je niet waarom.) Je zegt dat je eigenlijk gewoon voor het lekkere brood komt, niet voor de korting die je zou kunnen krijgen. Ze lijkt dwars door je heen te kijken, en zet dan een reeks stempels op je nieuwe kaart.

Bij de dokter praat je met de vrouw naast je. Haar man is overleden. Hoe hij gelukkig nog zijn kleinkinderen heeft gekend. Hoe ze zelf, toen ze nog jong waren, zo graag kinderen hadden gewild. Hoe ze altijd had geweten dat hij een geweldige opa zou worden. Wat hij ook was, alleen niet lang genoeg.

Geen opmerkingen: