De week begint met iets winterigs. Het is een beetje dubbel. Je weet dat het goed is, dat het eindelijk zo koud is. Je hoort het, ergens: dit is goed. En je moet ook even wennen. Hoe de koude je omhult, hoe het binnen in je warm is.
Bij de dokter zie je je nieuwjaarskaart, ze hangt daar zo mooi rustig. (Je dankt de woorden.)
Onderweg naar het werk. Iemand slaapt op straat, op een matras, onder een hoop dekens. Hoe koud zou het zijn daar?
Ineens zie je de sneeuwvlokken aan het raam. Je gaat kijken. De Kruidtuin ontvangt de sneeuw heel rustig. Straks zal de sneeuw weer weg zijn. Tussen nu en straks is er een foto.
Die avond loop je door de stad naar de vergadering. Je denkt aan de planten, op je terras, onder het witte doek. Zouden ze zich geborgen voelen, een klein beetje?
Een andere dag. Je knutselt verder aan de tekst. Je schuift met stukjes, hoopt dat ze samen een geheel zullen worden, dat ze elkaar zullen vinden, en vasthouden.
De CD die je bestelde is aangekomen. Je bestelde er twee, ook eentje voor haar, ze was erbij toen bij het concert. Het is iets met die muziek, en ook met de foto. De muziek is de moeder, dat wil de zangeres zeggen, las je.
Ergens in de nacht. Hoe je je veilig en warm voelt. Je denkt even aan het oude huis, hoe het je niet kon beschermen.
Een andere dag. Je bereidt de vergadering voor met je vrienden. Ineens zie je iets, hoe lang jullie al in elkaars leven zijn. Het is goed, denk je.
Het leven zou gemakkelijker zijn als iedereen zich netjes zou houden aan de deadline (die je overigens al weken geleden doorgaf), denk je. Dat het leven onbestendig is, zegt de zenstem in je. (Je kunt van alles een spirituele oefening maken.) Het is waar, denk je, en toch…
Tijdens de vergadering. Je schrijft traag in je schriftje. Zorgvuldigheid in een moment. (Ook dat is een oefening, zegt iets.)
Een andere dag. In de treinwagon is de verwarming uitgevallen. Je zit er met enkele bekenden, dicht bij elkaar. Menselijke warmte, dat is het plan.
Je hebt een afspraak. Het grote gebouw naast die drukke straat. Je moet even zoeken naar een manier om binnen te geraken. (Je was natuurlijk weer eens veel te vroeg daar, zoals gewoonlijk.) Het is warm binnen.
Je krijgt bericht dat ook het tweede verjaardagscadeau is aangekomen. (Iets legt zich neer.)
Die avond zit je nog steeds te knutselen aan de tekst. (Iemand wil alsnog iets insturen. Je antwoordt in mildheid.) (Oefenen.)
Een andere dag. De vrijdagtekst, als een ritueel. (Zorgvuldig en licht de toetsen betasten, oefen je.)
Je wilt op tijd weer thuis zijn voor je afspraak. Iets over de muziek, en de dingen die je zou willen. (Misschien moet je haar eens meenemen naar een concert?)
Je vertrekt daarna ook weer op tijd. In de trein blader je nog eens snel door je boek, even jezelf nog eens inoefenen.
Je zit op de stoel, vertelt over je boek. Je volgt de gedachten, zoals ze zich aandienen. Je bent blij dat je bij hen mag zijn, ze luisteren zo mooi. Nadien blijken er veel Julia’s te zijn.
Je loopt nog langs de receptie. Het is druk binnen, je wurmt je tussen de mensen door. (Je denkt aan kinderen.) Je geeft haar de CD, ze is er heel blij mee. (Fadovriendin.)
Ingewikkelde dromen.
De boodschappenronde. Nog een verjaardagscadeau. (Januari is een drukke verjaarmaand.)
Je moet verder werken aan die grote tekst. Het is alsof je eerst alles aan kant moet hebben voor je echt aan de slag kunt. Al die kleine dingetjes eerst afwerken, zodat ze weg zijn. Dan in je hoofd iets als alle papieren netjes klaar leggen op de tafel. Zo kun je zien hoe je kunt bewegen in de tekst. En dan beginnen. (Zo gaat het altijd, net voor een grote tekst, besef je.)
De boodschappen op het aanrecht rustig inladen. (Rituelen brengen je in het hier en nu, denk je.)
Een gesprek over hier en nu, en hoe je er kunt zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten