28 januari 2024

Annalena


Ik zag haar voor het eerst in de trein. Eigenlijk moet dat zijn: in het halletje. Het was erg druk in de trein. Papa’s en mama’s liepen heen en weer met hun kinderen, in de hoop dat er ergens nog plaats zou zijn. Ik zat op de grond, naast de deur, probeerde wat te lezen in mijn tijdschrift. Mijn gedachten dwaalden regelmatig af, een gesprek eerder die dag bleef in mijn hoofd bewegen. 

Ze kwam naast me zitten, keek me aan, en vroeg me toen of het interessant was, dat wat ik aan het lezen was. Ik zei dat ik dacht van wel, al was ik niet zeker, ik bleef de hele tijd haperen in de tekst. Ik stopte het tijdschrift weg in mijn tas en vroeg me af welke vraag ik haar zou stellen.

‘Heb je al mooie gedachten gehad vandaag?’

Annalena, zo heette ze. Ze glimlachte, en zei dat dat een mooie vraag was.

‘Het is zo’n vraag waarvan je hoopt dat iemand ze je zal stellen. En dat gebeurt bijna nooit. Behalve nu dus.’

Het was alsof haar ogen nog groter werden. Ze keek naar het jongetje in de kinderwagen net naast ons en leek even te zuchten.

‘Ja, eigenlijk wel. Vanmiddag dacht ik ineens: waarom zou ik geen goede moeder kunnen zijn? En dat verraste me. Laten we zeggen dat ik thuis niet altijd heb gezien wat dat is, een moeder die rust heeft in zichzelf, en haar kinderen veiligheid en geborgenheid kan geven. Ze deed haar best, denk ik, en ze wilde het allemaal wel, maar het lukte niet altijd. Ik ben vroeg weggegaan thuis, ik wilde op mijn eigen benen kunnen staan en mijn eigen plek hebben.’

Ik vroeg haar of dat was meegevallen, of ze had gevonden wat ze zocht.

‘Een beetje wel, een beetje niet. Het was moeilijker dan ik had gedacht. Ik heb zo vaak gehoord dat ik het wel niet zal kunnen, dit of dat. Ik kan soms nogal onrustig zijn, terwijl ik eigenlijk alles zo graag wil. En dan denken mensen soms al eens dat ik niet zo slim ben, of gewoon geen zin heb in de dingen. Maar dat is niet zo. Ik heb moeten leren zien dat ik wel veel dingen kan en dat er mensen zijn die bij me blijven en in me geloven.’

Of ze grote dromen had, vroeg ik haar.

‘Ik denk dat ik tot voor kort nooit durfde denken aan mijn dromen. Dat was te gevaarlijk. Als je van iets droomt, kun je het ook altijd weer verliezen. Je denkt al snel dat alleen anderen dromen mogen hebben of zo. Misschien zal het wel altijd moeilijk blijven. Maar ja, ik heb veel dromen, denk ik. Ik droom van een plek die een beetje groter is dan waar ik nu woon. Het moet niet veel zijn, maar het zou fijn als het er warm is. Misschien een appartementje, in een groter huis, waar ook nog andere mensen wonen, leuke mensen.’

Ik vroeg haar of moeder worden ook een droom was.

‘Die vraag is een beetje te moeilijk, het is alsof ik ze niet aan mezelf mag stellen. Dat dacht ik toch altijd. Alsof ik het alleen maar zou kunnen verknallen, alsof ik er geen recht op zou hebben of zo. En vanmiddag zat ik even buiten, en ik keek naar het mooie licht. Twee meisjes waren aan het spelen, hun mama’s waren er ook bij. Het ene meisje probeerde op rolschaatsen vooruit te gaan, haar mama bleef de hele tijd naast haar. Het andere meisje liep er omheen, haar mama stond toe te kijken. En ik vroeg me af hoe het bij mij was geweest. Ik denk dat ik het gewoon alleen heb geleerd, letterlijk met veel vallen en opstaan. En het leek me ineens zo fijn, dat je zoiets kunt leren terwijl er iemand naast je loopt. In het begin toch. Ik weet niet hoe dat voelt. Maar het leek me ineens zo normaal, op een bepaalde manier, al kende ik het niet, en toen dacht ik: waarom zou ik het niet kunnen zo, waarom zou ik geen goede moeder kunnen zijn?’

Het ontroerde me heel erg, wat ze zei. Misschien zag ze dat ik heel even een traan moest wegpinken, het geeft niet. Misschien mogen we dat laten zien aan elkaar.

‘Het is wel een beetje raar dat ik dat nu allemaal zomaar zit te vertellen. Misschien straal jij dat uit of zo, dat verhalen bij jou veilig zijn. Het is wel een fijn gevoel. Kun jij trouwens rolschaatsen?’

Ik vertelde haar dat ik dat niet kon, als kind ook al niet. Het had iets te maken met die operatie aan mijn voeten, zo was het toch in mijn herinnering.

‘Maar misschien kun jij wel goed lopen naast iemand die het aan het leren is. Ik denk het wel eigenlijk.’

En toen kwamen we aan in het station waar we allebei uitstapten. Zij ging in de ene richting van het perron, ik in de andere. Ik draaide me nog even om, en net op dat moment deed zij het ook. Ze wuifde me nog na. En ik was misschien wel klaar voor mooie gedachten.

Geen opmerkingen: