De week dient zich druk aan. Zonder overschotjes. Verliesplekjes. Niksigjes.
(Een mens wil af en toe niksig.)(Niks komt later nog wel.)
Op tijd terug naar huis, voor een belangrijke vergadering. Je zet de tafel en de stoelen klaar. (Alsof je kamer een vergaderzaal is.) Ze komen eraan, zie je. Het voorstel voor het dak. (Het wordt allemaal echt nu, denk je.) Het is nu echt. (Ooit ben je hiermee begonnen, denk je.)
Alles rustig weer opruimen. De grote tafel wordt weer kleine tafel. De planten weer op hun plaats. Het huis ademt mee.
Een andere dag. Je krijgt bericht dat de middagafspraak niet door zal gaan. (Gelukkig had je toch een boterhammetje meegenomen, alsof iets je dat influisterde.
Je hebt gezien dat de veter in je ene schoen bijna zou kunnen gaan breken. (Waarom nu? Wanneer zal die echt breken? Natuurlijk weer net op een verkeerd moment, net wanneer je je moet haasten of zoiets. Heeft de kosmos een plan met jouw veter? En wanneer moet je er dan weer een andere gaan kopen? En hoe lang moet die dan zijn?)(Existentiële kwesties.)
Vertrekken naar de avondvergadering. (Heel voorzichtig zijn met die linkerschoenveter.) Onderweg. (Die linkerschoen voelt toch een beetje losjes precies?)
Ingewikkelde dromen.
Een andere dag. Je krijgt het bericht dat het etentje die avond niet door zal gaan. (Iets had dit al gevoeld.) Het is niet erg, er komt wel een ander moment. (I’m not going anywhere.)
Een belangrijke vergadering. Je hebt alles mooi in de tabel gezet. (Amendemententabellen versterken de illusie van controle over de werkelijkheid. Terwijl het leven onbestendig is. Maar zo’n tabel in elkaar knutselen heeft toch iets. We overleven het leven.) De vergadering verloopt goed.
Een koffieafspraak. Een mooi gesprek. Ze ontroeren je. (Dankbaar.)
(Nu werkt ook dat achterlicht niet meer. Heeft de kosmos het misschien gekoppeld aan die veter?) Je neemt de andere fiets voor je vergadering.
Je kijkt naar het dirigeren. (Zou jij een symfonie van Haydn nemen?)
Een andere dag. Je zit de vergadering voor. (Zo gaat die sneller.)
(O ja, je hebt in de berging thuis nog een oud paar schoenen liggen. Hetzelfde model. Dus dezelfde veters? Misschien is dat wel een slimme circulaire oplossing voor die existentiële kwestie.)
(Misschien is het zelfs mogelijk de veter te vervangen voor die uiteindelijk zal gaan breken.)
Het concert. Wonderlijk mooi. Bach beweegt heen en weer, tussen klassiek en jazz. De bassist is de brug tussen de twee. Links de hoboïst die altijd je hart raakt. Rechts een trompettist die je nog niet kende, met een fluwelen klank. En de lange man die heen en weer gaat, van piano naar klavecimbel naar orgel. Het is zo bijzonder. Een concert in drie luiken. En in het derde zit dat ene stuk waar je zo gek van bent. De man aan het klavecimbel. Eerst een improviserende inleiding, hij kijkt rond zich, en stort zich dan in het concerto. (De 1052.) Hij raast er doorheen. (Je hebt het graag zo snel.) Het swingt alle kanten uit, als in een soort extase. Je bent helemaal weg.
Terug thuis. Je vervangt de veter. De nieuwere door de oudere. (Wat wil de kosmos zeggen?)
Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.
Je staat voor het leslokaal, je maandelijks opleidingsmoment. Het is een grote groep deze maand. Je probeert ze allemaal mee te trekken in je verhaal. (Het lijkt wonderwel te lukken.) Ze zijn helemaal mee. (Hoe mooi het is, denk je, om naar hun gezichten te kunnen kijken. Hoe die bewegen, hoe er een ritme in hun stem en hun ogen zit.)
Weer thuis maak je je klaar voor de lezing die je gaat geven. (Als een ritueel.)(Je zult straks ook met een sterke veter naar die andere stad kunnen vertrekken.)
Je loopt door de stad. Daar is de naam van de school waar je vader beiaard leerde. Je komt aan in het mooie gebouw. Het is een ontvangend gebouw, zacht en vriendelijk. De mensen staan al op je te wachten. Je ziet bekenden. Men stelt je voor aan de jongeren die straks op je zullen reageren. Je maakt kennis met de mevrouw die straks je boek zal verkopen. De zaal loopt voller en voller. Je bent blij voor hen, het is hun startavond. Na de andere toespraken mag je jouw verhaal vertellen over je boek. (Hoe mooi het is, om naar hun gezichten te kunnen kijken. Het is muisstil, ze lijken te ademen met je woorden.) Je kijkt daarna naar die drie mooie jonge mensen.
De trein terug voelt zacht aan.
Een andere dag. Met boodschappen. (Een gesprek over soep bij het ontbijt.) En veel werk. (Je bent zo moe, zou graag niksigen. Het is nog niet voor nu, denk je.)
Je fietst naar het etentje. In grote bewegingen, zo voelt het. (O ja, hier woonde ze toen, toen je haar opzocht om affiches te brengen.)
Weer thuis. Hier wilde je zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten