Je denkt nog aan de mooie wandeling op zondag. Alle verhalen die je hoorde. Met heksen en hellehonden en de duivel op een kruispunt. (Je dacht nog aan die blueszanger…)
Tussen alle andere dingen door probeer je die ene lange tekst nog af te krijgen. Je had het beloofd. (Iets zal pas rustig zijn wanneer die klaar is, voel je.) Het lukt. (Je voelt je uitgeput nadien.)
Die avond, het concert. Je hebt een mooie plek in de zaal. Je ziet bekenden. (Een grote Kempische concentratie.) Je gaat even praten. Verhalen over vroeger. Het concert begint. Ze zijn geweldig, ongelooflijk goede muzikanten. Ze laten de oude bluegrass bewegen op terreinen van vandaag. (Tijdens de pauze nog meer Kempen. “Jij bent toch ook al op pensioen?” Euh, nee…) Hoe ontspannen hij daar staat in het midden, zo genereus, zijn banjo kan alles. Een heel mooie avond.
Een andere dag. De denkdag, rond de tafel onder het mooie dak. Een zoekend gesprek. Het is mooi hoe het beweegt. (Je had niet verwacht dat het zo zou lopen, eigenlijk, en dat is goed.)
In de trein terug een fijn gesprek. De meneer op de andere bank begint mee te praten.
De avondvergadering, waar je die tekst gaat voorstellen. Je bent eigenlijk heel erg moe, zou misschien liever iets nietsigs willen. Maar het is ook goed om bij hen te zijn.
Een andere dag. Eerst al het werk van de vorige dag inhalen. Geduldig, je kunt het niet versnellen.
Je wacht of er nog reacties binnen zullen komen. Zo nee, dan is die opdracht klaar. (Het zou zo fijn zijn, voor een keer.) Maar nee, toch niet, zo blijkt. (Waarom raakt het je zo?)
En je moet ook nog die andere teksten afwerken, zoals je ook had beloofd. (Ze moeten ook nog uit je systeem.)
(Er arriveren al cadeautjes. Het wordt een verjaarweek, minstens.)
Er zijn pralines bij de avondvergadering. (Welke smaak was dat?)
Een andere dag. Zo snel mogelijk alle klussen afwerken. En daarna die andere teksten. (Je probeert in je hoofd de dingen te zien die je zou willen zeggen, die samen een verhaal zouden kunnen maken.) Ze zijn klaar, je verstuurt ze. (Je voelt je ineens weer zo moe.) Je bent nu aan de andere kant van de lijn, je lichaam merkt het, is klaar om in zachtere plooi te vallen.
Die avond. Je zit klaar aan je scherm, op de tafel, om over je boek te praten. Je ziet hoe ze binnenkomen. (Je weet niet of je alle woorden zult vinden in het Engels, eens je in de stroom bent. Nee, je gaat toch maar geen slides gebruiken, je wilt gewoon de rivier van je woorden kunnen volgen, je wilt hen kunnen zien, hoe ze reageren. Alleen die ene tekening van Julia laat je zien.) Je verhaal vertelt zich. Tijdens het nagesprek krijg je een lang bericht van een van de vrouwen die ook online is, je ziet haar zitten in haar woonkamer. Het is zo mooi, en zo hartverscheurend, wat ze je schrijft. Je zou heel traag willen kunnen antwoorden, in een voorzichtig gesprek. Je verontschuldigt je bij haar, omdat je niet kunt doen wat je zou willen. Het is goed, zegt ze.
Iets van het gesprek blijft in je hangen, heeft iets geraakt. (Misschien is het ook gewoon je vermoeidheid, misschien is het dat gezeur aan je tand.) Midden in de nacht kan de slaap jou niet vinden, je lichaam is rusteloos. Je kunt alleen wachten, weet je. Je gaat even wat zitten lezen in de kamer. Het is zo stil buiten, er is nog iets tussen jou en die stilte, het verdwijnt langzaam.
Een andere dag. (Licht wrakkige toestand.) De berichten voor je verjaardag komen binnen. (Als een rivier.)
Je bent alleen op het werk. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.
Een kort overleg, je ziet haar op het scherm. Het is al zo lang geleden precies.
Kleine dingetjes die je dagen had moeten opsparen, je probeert ze een voor een af te werken. (Iets als je tafel weer leegmaken.)
In de trein weer naar huis. (Eindelijk een leger weekend.) Je bent gezegend, denk je, met zoveel mooie mensen die zomaar in je leven zijn. Ze denken zomaar aan je, je zou het kunnen aanraken, dat.
Als cadeau voor jezelf mag je naar de film. Je wacht tot je binnen mag. (Het mag helemaal stil zijn, denk je, tot de film begint. Iedereen zou heel stil mogen zijn, behoedzaam, zorgzaam, ruimte latend aan alle anderen.) Je hebt een mooie plaats. De film is als een universum, een wonderlijke wereld, een parabel, net naast de werkelijkheid, theatraal, hilarisch, bevreemdend. En wat is ze indrukwekkend goed, die actrice. Ze is zo moedig, zo overweldigend goed.
Je loopt naar huis, na de film. Er zijn nog berichtjes zie je, het houdt niet op. Er wacht een cadeau op je terras. Je krijgt nog bezoek. Je beantwoordt de berichtjes. Het mag stil worden in huis, denk je.
Je verdwijnt in een diepe slaap.
De andere dag. Bij het ontbijt hoor je ineens jouw naam op de radio. Het gaat over jouw boek.
Later in de winkel, iemand spreekt je aan bij het binnenkomen. “Je was op de radio!”
De dag mag zich langzaam neerleggen. (Je hebt nog enkele dingen te doen, je wilt een beetje opruimen, je wilt het verhaal nog horen van een nieuw kleinkind, er is nog het aanrecht met de boodschappen, er is nog de soep die je zult maken.) Langzaam verdwijnen in de dag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten