13 december 2024

Bescherming


Een drukke week dient zich aan, zo lijkt het toch. (Alle dingen die te doen zijn, in vakjes in je hoofd opdelen. In het vakje zijn, licht boeddhistische variant van, wat was het ook al weer…)

Je bent nog een beetje moe van de nogal volle zondag. (Leegteverlangen.)

Je vertelt aan de mevrouw aan het onthaal dat je later een bezoeker zult krijgen. Ze kijkt je diep aan, en blijft knikken.

Het wordt een mooi gesprek met je bezoeker. Hoe fijn dat je zo gewoon over al die dingen kunt praten, denk je. Hij vindt het niet raar, integendeel, hij wil gewoon meer, op een trage manier. Het mag.

Op weg naar je etentje met een vriendin. (Het is zo druk, dat laatste stuk, iedereen lijkt zo rusteloos.)

Een traag gesprek. (Een gesprek verandert ogen, denk je.) Het is goed.

Je krijgt een haarvraag.

Een andere dag. De tandarts bekijkt alles nauwkeurig. Ze lijkt een beetje teleurgesteld omdat een vulling zal moeten vervangen worden. Die zat er nog maar 35 jaar in.

De trein net gehaald, je komt het mooie nieuwe gebouw binnen, voor de conferentie. Men zegt je dat je helemaal op de eerste rij mag gaan zitten. (Ze zal gerustgesteld zijn als ze ziet dat je er bent, zegt men.)

Ze zitten op een rijtje voor de zaal. Jij mag het gesprek modereren. (Je kijkt op je kaartjes, je kijkt op de klok, probeert die tien minuten te laat begonnen nog in te halen.) Niet iedereen kan de microfoon op tijd weer loslaten, een beetje toch. Een boeiend gesprek.

Na de conferentie, je haalt die ene trein nog net.

(Niet dat je het koud hebt, maar er is een warmverlangen.)

Je bent een beetje te vroeg voor het etentje met een vriendin. Je kijkt rond, het is alsof je gesprekken kunt zien.

(Wat zal je buik straks doen?) Het is zo lekker, denk je. Je hoort iets over een trouwring, het ontroert je.

Laat, toch nog een aflevering van die serie. (Ze maakt je warm vanbinnen. De vader komt zo overweldigend binnen, raakt je zo diep.)

Een andere dag. Je geeft je uit handen aan de kinesiste.

Die middag, een ontmoeting met een vroegere collega. Of je ook frietjes wilt, vraagt de meneer. (Het lijkt zo’n luxe of zo, hoe lang is het geleden dat je nog frietjes at, geen idee.) Een mooi gesprek.

De hele wereld zit in de metro.

Het overleg. (Je weet niet helemaal zeker waar het over gaat, maar je luistert.)

Die avond. Iets maakt je verdrietig, je ziet iets over jezelf. (Het is er nog, het is er weer, denk je later.)

(Die nacht, een koesterverlangen. Dat er niet mag zijn, denk je. Je ziet iets over je eenzaamheid.)

(Het zal in golven door je lichaam gaan, weet je. Tot het zich neerlegt.)

Een andere dag.

(Die circulaire pralines zijn lekker, denk je.)

Een gesprek. (Je kunt niet helemaal zien hoe het beweegt, je volgt.)

Nog even naar huis, voor je weer zult vertrekken. Je maakt eten, bent even daar. Je mag vertrekken.

(Je vraagt je af of die planten op je terras warm genoeg hebben. Je zou hen willen beschermen, met iets, met je handen. Alsof er ergens een plek uit de wind zou kunnen zijn.)

De vergadering loopt goed. (Wat zal je buik straks doen? Je weet het eigenlijk al.)

Iemand vertelt je iets heel moois over je boek, het ontroert je.

In de trein terug. De twee mannen achter je maken ongelooflijk veel lawaai.

(Soms wil je buik niets met jou te maken hebben.)

(Een klein nachtverdriet, het glijdt zachtjes weg.)

Een andere dag. Je mag even in de vergadering zitten. (Daarna is er ongetwijfeld tijd voor dolle pret.)

Je haalt de trein nog net. (Het is lekker warm in de trein, merk je.)

Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

Een bericht: Bach ligt op je te wachten. (Warm.)

De poetsmevrouw is zo blij dat jij er bent en haar weer binnen kunt laten. (Je krijgt net geen knuffel, denk je.)

Je haalt Bach op en gaat daarna op zoek naar een babycadeautje. Dat mooie mutsje is nog wel een beetje te groot, denk je, maar het lijkt zo warm.

Even later. Hij zet het kleine meisje op je schoot. (Ze is zo warm.) Ze lijkt zich er opperbest te voelen. (De hond die rond je heen loopt, wil precies ook een beetje aandacht.) Even later trekt ze aan je wangen en kijkt gefascineerd, en een klein beetje wiebelig, toe. (Het mutsje is nog een beetje te groot, maar dat geeft niet. De frambozentaart is lekker.)

Nee, denk je, ik ga niet langs die weg, ik moet deze nemen. Je steekt de straat over, en daar zie je haar staan. Die grote meid. (Je bent zo blij haar te zien. Het moment is warm.) Je maakt een plek uit de wind. (Misschien zou je dat willen zijn, een plek uit de wind.) Het is goed.

Geen opmerkingen: