28 december 2024

Gewichtloze plekken


De week begint. (Je eerste vakantiedagen sinds zo lang. Misschien weet je niet wat je zou moeten verwachten. Misschien zou je willen verdwijnen in iets. Misschien ben je bang van een diepe vermoeidheid.)

Je werkt verder aan de stapel nieuwjaarskaartjes. Het ritme van je hand, de letters op het papier. (Je verdwijnt een beetje.)

Rondrijden om enkele kaarten te bussen. Postzegels kopen in het postkantoor. (Een plek waar zoveel verhalen bewegen de hele tijd.) Postzegels plakken. De stapel naar de brievenbus brengen. (Iets is volbracht, of zo, je kunt anders ademen.)

Je wacht aan het loket. Je kijkt naar de mensen die naast je op de stoelen zitten. Je bent aan de beurt. (Twee rolletjes zakjes, ik weet niet of ze nu wittig groen of groenig wit zijn, zeg je. Ze zijn inderdaad niet groengroen, zegt ze.)

Terwijl je wacht voor je afspraak zie je de mevrouw die licht wanhopig naar het computerscherm staart, hopend dat iemand haar zal helpen. (Plekken waar de hele wereld lijkt samen te stromen.) Iemand komt je halen voor je afspraak. Een boeiend gesprek. (Al ziet hij er wel heel moe uit.)

Nog even langs de boekhandel voor je kerstcadeaus.

Een andere dag. (De dag van de avond voor.) Je stapel met kerstcadeaus is toch nog niet klaar, je gaat nog even de stad in. (Je legt nog eens uit dat je je cadeaus altijd zelf inpakt, in de hoop dat je voor je sterft die grote rol inpakpapier op zult krijgen.)

Je vertrekt voor je bezoek. De trein en de bus. (Er is een nauwelijks merkbare sfeer van verwachting. Mensen zijn onderweg naar.)

Het bezoek. (Misschien niet helemaal zoals je gehoopt had, maar het is goed.) Je leert veel bij over de betekenis van kronkels die een tattoo zullen worden. (Loskomen van iets, vertrekken uit je grond, en het verschil tussen nirwana en samsara.) Je laat het speciale geschenk en de kerstcadeaus achter en vertrekt weer.

Je wenst de buschauffeur nog een mooie kerst, wacht op de trein. Het is rustig in het station. Het is stil in de trein. In het aankomststation ga je je ticket regelen voor de volgende dag. De mevrouw aan het loket is heel erg vriendelijk. Je vraagt hoe lang ze nog moet werken die avond, wenst haar een mooie kerst.

Op weg naar huis, het is stil in de stad. Enkele mensen zijn nog onderweg naar ergens, enkele mensen zitten iets te eten, een jongen zit op een bank naar zijn smartphone te kijken. Achter de ramen zijn mensen bezig met de laatste voorbereidingen van een feestavond. Je komt thuis. De planten zijn blij je te zien. Je steekt de lichtjes van het kleine kerstboompje aan. (Op een of andere manier is het goed om alleen te zijn op kerstavond, denk je. Al weet je niet goed wat dat zou willen zeggen. Je schrijft, tot de woorden je iets laten zien.)

Een andere dag. In de trein, op weg naar je zus. Het extra dikke tijdschrift. (Je mag verdwijnen.) Je merkt dat je aan de andere kant van de grens bent. Je mist net een aansluiting, wacht op het perron. (Stations hebben iets van een plek die zich een beetje heeft losgemaakt van alle plekken eromheen. Een soort niemandsland, waar je even inademt tussen twee bewegingen, of wacht op het vertrek. Je bent al een klein beetje in een andere wereld. Het strand, aan de rand van het water.)

Je bent zo blij bij hen te zijn. (Je zou uren kunnen kijken naar de kinderen, hoe ze bewegen, met elkaar praten. En altijd zie je nog hoe ze waren toen, hoe ze in nu gegroeid zijn.) In dit hier zijn, het heelt iets, denk je. (Je mag er zijn.)

De lange reis terug. Je kantelt weer over de grens. Het dikke tijdschrift is op. Het laatste stukje kijk je naar het landschap in het donker.

(Je hebt iets geleerd over je verdriet.)

Een andere dag. Je hebt iets te doen, denk je. Het is een beetje spannend, op dat voor jou nieuwe platform gaan. (Je had iets bedacht, de vorige dag, in de trein. Iets over het volgende jaar, wat je van plan bent. En misschien hoort dat er wel bij.)

Koekjes bakken. Met het pakketje dat je kreeg van je nicht. Een vormpje van een gitaar. (Ze zijn lekker.)

Je leest het boek uit. (Het warme plekje in de hoek.)

(Iets is nog een beetje rusteloos.)

Een andere dag. Het lijstje dingen die je nog te doen had. Zoals het verzorgen van je schoenen. (Ze zijn je dankbaar.)

Dat ene boek dat je mee wilt nemen voor je bezoek. (Je mag weer naar de boekhandel, wat op zich al een feest is.)

Je wacht op de trein. De mevrouw komt op het perron voorbij gelopen, met haar twee kindjes aan de hand. Het jongetje draait zich naar je toe, glimlacht breed, en roept: “Hallo!”

(Je voelt het weer, hoe je op die plek bent. Misschien is een station een gewichtloze plek. Je kunt er vertrekken, je kunt er aankomen, je kunt verlangen naar de beweging van de reis, naar het verdwijnen. Je kunt de rest van de wereld zien en horen, daar een beetje verder. Maar hier zijn de verhalen dichterbij, denk je.)

Je mag in een nieuw boek beginnen. Je zoekt het ritme van de woorden.

Op bezoek bij een vriendin. Ze is blij met het boek. Er is tijd voor de verhalen.

Je vertelt iets over je idee voor het volgende jaar.

In het restaurant. De mensen aan het tafeltje net naast jullie maken ongelooflijk veel lawaai. Jullie blijven nog lang napraten buiten, na het eten. (De dingen die je echt nog even wilde zeggen. Ze zegt dingen die je nodig had, denk je.)

In de trein terug, een mooie rivier aan berichten die heen en weer gaan, ze maken je blij. (Zij vindt je plan ook goed, merk je.) Het is goed om weer thuis te zijn.

Ingewikkelde dromen. Iets met de koning.

Het ritme van de dagen. Je hebt iets geleerd denk je, over wat je te doen staat.

Geen opmerkingen: