11 mei 2025

In extase


(De vorige weken leken zo gevuld. Het zou iets leger mogen, denk je.)

Je haalt je nieuwe collega op in het andere gebouw. Haar eerste werkdag. (Je denkt even aan wat je deed, toen je zo oud was als zij nu is.) Hoe zou dit een plek kunnen worden? Je hebt chocolademelk gehaald voor haar. Ze heeft honderd vragen. Je geeft honderd antwoorden.

Een andere dag. Je probeert werk in te halen. (Het werk aan dat grote verslag gaat maar langzaam vooruit. Alsof je elke keer opnieuw stukjes verleden moet reconstrueren.)

Het ritme van de dagen. (Iets maakt je moe. Iets laat op zich wachten, je weet niet wat het is.)

Het gesprek met de planten, weer thuis. Ze hebben je iets te vertellen. (Je blijft kijken naar het blad van die ene plant. Tot voor kort groeide hij een beetje bedachtzaam. Ondertussen is het veranderd. Alsof hij er zin in heeft om zich te laten zien.)

Een andere dag. De kinesiste duwt op alle plekken. Daarna is er meer rivier in je, denk je.

De student komt je interviewen. Hij wil allerlei dingen weten over 2017 en 2023. (En ook 2028.) Je probeert te zoeken in je hoofd, zonder te haperen in het Frans. (Misschien is het een beetje gelukt.)

Je haalt een boek op in de boekhandel. (De vijf boeken die je bestelde beginnen een voor een binnen te komen. Binnenkort krijgt iemand een stapeltje. Hopelijk zal ze er blij mee zijn dan.)

Een andere dag. Je ziet dat het de verjaardag is van een goede vriend die al lang niet meer bij de levenden is. (Het doet je goed, elk jaar zijn naam in je agenda kunnen schrijven.)

Je zit de vergadering voor. (Het gaat snel.)

Je begint met het opruimen van je bureau. De volgende dag is er de verhuis. Je draagt alles wat min of meer los zit naar de andere plek, een deur verder. (De gedichten en tekeningen blijven nog even aan de muur hangen. De tekeningen van die twee meiden, die ondertussen al zo groot zijn.)

Op weg naar huis. Daar zit ze. (Ze is zo groot, denk je elke keer weer.) Wat je nog gaat doen, vraagt ze. Nog een boek ophalen, zeg je. En daarna de betoging, en dan nog de infoavond. (Ze vindt het wel oké, denk je.)

Je bent net op tijd voor de Palestinabetoging. De tocht vertrekt

Je komt, samen met al die anderen, weer langs dezelfde plek. Ze zit er nog steeds, komt weer naar je toe. Je stelt haar voor aan een goede vriendin. We zijn familie, zegt ze. (Je smelt een beetje vanbinnen.)

Je doet je best om op tijd te zijn voor de infoavond, waar je ook een tafel mag begeleiden. Je haast je, om dan ter plekke vast te stellen dat je echt wel veel te vroeg bent. Het is niet zo erg. Je kijkt naar de mensen die een voor een arriveren. (Je deelt chocolade uit.) Na de inleiding mag je aan je tafeltje zitten en vertellen over iets wat je zeer dierbaar is.

Op weg naar huis, later die avond. Een lange telefoon. (Die man waar zij je over vertelt is een eikel, zeg je.)

(Ingewikkelde dromen.)

Een andere dag. Je probeert op tijd op het werk te zijn. (De dag van de vrijdagtekst, de dag van de verhuis, de dag van ook nog een vergadering.)

Je hoort achter je hoe die mannen het kantoormeubilair heen en weer sleuren. (Er is ook een pijnlijke plant, zo blijkt.) In de vergadering probeert je collega zo goed mogelijk Frans te spreken. (Ze doen dat goed, denk je, die twee jonge mensen.)

(Een probleem dat al maanden onopgelost bleef, is ineens wel opgelost.)

Je installeert je al een beetje aan je bureau op de nieuwe plek, nog tussen de rommel, om daar de vrijdagtekst af te werken. (Er is zoveel licht, het doet je goed.)

(Je kunt het eigenlijk niet goed verdragen, al die rommel die er nog ligt. Het zal de volgende dagen in je hoofd zitten, hoe je ernaar uitkijkt om alles netjes weer op zijn plaats te zetten, zodat de dingen weer rust vinden.)

Die avond. Je vertrekt naar de tentoonstelling die zal geopend worden.

Een mooi gesprek, onverwacht, over verlangen naar kinderen die niet komen. Het ontroert je. (Je ziet haar tranen.)

Je loopt tussen de andere mensen door de zalen, kijkt naar de objecten, leest de teksten. Over extase. Het brengt je terug naar een pijnlijk moment uit een ver verleden. Hoe je bij het examen niet wilde zeggen wat die prof wilde horen, wat er uiteindelijk toe leidde dat je je jaar over moest doen. Wat je toen voelde, het is niet verdwenen, merk je. Het is mooi gedaan. (Maar iets klopt nog steeds niet. Je hoort niet thuis bij wat je ziet, besef je weer.)

Een lang gesprek nog, in de avond die valt, nabij het water. Het maakt je verdrietig.

(Ingewikkelde dromen.)

Een andere dag. Bijpraten met je maatje, bij de koffie. (Verhalen die bij je leeftijd horen, waarschijnlijk.)

Je haalt een dierbare vriendin op, om samen naar jullie jaarlijkse afspraak te gaan. Pizza’s eten, als een soort ritueel. (Een verhaal ontroert je.)

Later die avond nog naar het speciale feest. Je bent maar een beetje te laat. Je kijkt naar het ritme van de woorden.

Mooie gesprekken. (Je probeert iets uit te leggen over verlangen.)

Een andere dag. Je probeert je reacties toe te voegen aan een tekst. (Dat systeem, dat zogenaamd zo intuïtief zou moeten zijn, het brengt je steeds in de war.)

Het is de dag van de moeders. Je stuurt iemand een bericht, je wenst het haar toe, de moeder in haar. (Je zou verder iets moeten voelen, waarschijnlijk, dat er niet is.)

Je zoekt even naar het zondagritueel. (Soms moet je wachten op verhalen. Soms weet je niet hoe je het in het echt zou doen.)

De ontmoeting met de mannen. De verhalen bewegen traag. Ze ontroeren je erg. Je leert iets over ouder worden. (Je leert iets over wie je zou willen zijn, hoe je een plek kunt maken. Je leert iets over bewegen, van plek naar plek.)

Geen opmerkingen: