13 december 2008

De berg

De berg worden. Die zin blijft ronddwalen. Je hoofd als de top. Je armen als de flanken. En verder stevig verankerd in de aarde. Laat de wind maar komen. Niets krijgt de berg in beweging. De lucht raakt je hoofd.

Daar gewoon te zijn. Berg te zijn. Misschien wil je soms wel liever het graan zijn. Mee gaan liggen als het waait. En daarna langzaam weer recht komen. Voelen dat de wind over je heen gaan. Misschien nog net de haren op je lichaam raakt. Maar meer niet. Maar de berg zijn. En verwachten dat de wind om je heen gaat. Rondom alles wat je bent. Berg.

Misschien is het beeld voldoende. Misschien is het genoeg te dromen van de berg. Misschien is het genoeg om tussen alles wat beweegt heel even te voelen hoe je een berg kunt zijn. Gewoon hier zijn. Zonder dat er iets meer moet zijn.

De beelden bewegen door elkaar. Een berg zijn. Voelen hoe alles wat je steeds naar alle kanten zou willen trekken je niet in beweging krijgt. Hoe het zit, is niet te weten, maar dat moment van soeverein zijn, dat ene moment, lijkt ook op de zee. Misschien is de berg vooral een moment van rust. Niet zozeer iets wat massief is. Maar wel een moment van rustig in de aarde staan.

Of de berg meer of anders ik is dan de zee? Misschien wel niet. Waar de berg werkelijk begint kun je nooit zeggen. Waarom zou het vlakke land, nog ver van waar de welvingen echt zichtbaar zijn, minder verbonden zijn met de berg als de top? Zoals de huid van je wang niet te scheiden is van die van je borst. Misschien kan de berg wel tegelijk stabiel en vloeibaar zijn. Tegelijk stevig als het huis waarvan je droomt en ook onvatbaar als het water. Net als het water van de zee een bestemming vindt in de golf verlangt de bodem misschien wel naar de berg.

En als je even niet aan de zee denkt, en alleen maar aan de berg. Hoe je rustig hier kunt zijn, berg genoeg. Geen storm die je kan doen wankelen. En hoe je dat tegelijk zwijgend zou kunnen doen. Zonder ooit een oordeel uit te moeten spreken. Alleen daaraan denken. Je hoeft nergens naartoe te gaan om jezelf te vinden, misschien wel omdat het zoeken is opgeheven in het bergzijn.

Ook al lijken ze op elkaar, de berg en de zee, ze zijn anders. Misschien verlangt de berg er soms wel naar om zee te zijn. En omgekeerd. Misschien hebben ze dat verlangen nodig om zichzelf genoeg te kunnen zijn.

Misschien is de berg er altijd al geweest, daar onder je huid. Misschien moet je alleen maar je handen op je buik leggen en wachten tot je adem al het andere overneemt. Het zijn van de getijden is misschien wel niet zo anders als het worden van de windvaste bergflank. Er is een plek waar het ene in het andere overgaat. Daar zou je willen zijn, daar op de rand, daar waar het stil is.

Hoe zou het zijn om de wind te zijn, die de berg nadert? Zou er heel even een moment van vrees zijn? Te weten dat je jezelf weldra zult splitsen in twee. Weten dat een deel van jezelf linksom zal gaan, een ander deel rechtsom. Erop vertrouwen dat aan de andere kant van de berg die twee weer één zullen worden, en zo terugkeren naar hun schijnbare ondeelbaarheid. Zou er een moment van verwondering zijn? Omdat aan die andere kant blijkt dat de berg, hoe onverzettelijk ook, vooral zacht aanvoelde.

Heel even de berg worden. En daar heel lang over doen. Dat is ook wel wat. Voelen dat je de berg zou kunnen worden. En dat weten. Misschien is dat al voldoende.

Geen opmerkingen: