‘Was jij er ook misschien?’
‘Ja, ik was er ook. Maar ik zat helemaal achterin. Misschien wou ik niet dat jij me zag. Iets in mij wilde ook helemaal vooraan zitten, dichter bij hem, maar ik deed het niet.’
‘Ik heb het nooit geweten. Dat zeg ik de hele tijd tegen mezelf. Soms vraag ik me af of dat echt zo was. Misschien zijn er vormen van niet kijken, van niet zien, die je gebruikt, enkel om je te beschermen. Het was mijn wereld, zo wilde ik het.’
‘Misschien was het bij mij wel niet anders. Hoewel ik leefde in de verborgen wereld. Zodra de deur dicht ging, en we daar samen waren, was dat de hele wereld.’
‘Eerst was ik zo kwaad dat ik zelfs niets kon denken. Maar nu zou ik graag iets van die andere wereld gezien hebben. Om te zien hoe hij daar was. Of hij iemand anders was.’
‘Geef me nog wat tijd, en dan kan ik je er wel over vertellen als je dat zou willen. Hij vertelde wel over jou.’
‘En wat dacht je dan?’
‘Het was ingewikkeld. Er was een stuk dat jou wilde wegdenken, ver weg. En er was een stuk dat dacht dat ik eigenlijk misschien wel goed zou kunnen opschieten met jou.’
‘Voelde je je schuldig?’
‘Ja, altijd een beetje. Maar het was wat het was.’
‘Het is moeilijk om te zeggen, maar ik denk dat je goed voor hem was. Er was iets in hem dat te groot was voor mij. Er was een pijn in hem waar ik niet bij kon. Hij zelf kon het denk ik ook niet.’
‘Ja, zo was het, ik denk dat je gelijk hebt. Soms stond ik ’s nachts op, enkel om hem te zien slapen. En dan zag hij er zo vredig uit. Dan leek het of alles goed was.’
‘Er was zo veel. Hij had altijd zo veel verhalen.’
‘Ja, dat is waar. En soms was hij ook zo stil. Dan kwam hij binnen en vroeg me of hij gewoon naast of tegenover me mocht zitten, zonder iets te zeggen. Of dan vroeg hij of hij stilletjes de strijk mocht doen, terwijl ik naar de televisie zat te kijken. En dan zei hij me dat hij zo gelukkig was.’
‘Ik heb het me vaak afgevraagd, of hij nu eigenlijk wel echt gelukkig was. Hij zei dat altijd wel, maar of het ook echt zo was, wist ik vaak niet. Misschien weet je dat nooit van een ander mens. Naarmate ik ouder werd, was het alsof ik minder begreep van de mensen rondom mij.’
‘Het is moeilijk om te zeggen, maar ik denk dat jij hem echt gelukkig hebt gemaakt. Misschien voelde hij zich soms wel te klein tegenover jou.’
‘Te klein?’
‘Ja, dat denk ik. Hij vertelde me dat jij soms zo vanzelfsprekend tussen de dingen kon zijn. Met een natuurlijk vertrouwen. Hij zei dat hij daar altijd met verwondering, en een beetje jaloezie soms, naar keek.’
‘Heeft hij dat echt gezegd?’
‘Ja.’
‘Ik weet niet goed wat ik daarop moet zeggen. Ik begrijp wel wat hij daarmee wilde zeggen, maar voor mij was het vaak moeilijk om niet de woorden te hebben die hij had. Ik zou er veel voor gegeven hebben om te voelen hoe dat moet geweest zijn. Ik had vaak de indruk dat hij omringd was door woorden. Hij moest gewoon even met zijn ogen knipperen, en ze waren er allemaal.’
‘Dat gevoel had ik soms ook wel eens. Na een tijd heb ik me ermee verzoend. Dat was van hem, en het was een wereld waar ik niet kon komen. Het is raar, je wilt zo graag dicht bij iemand komen, en net daardoor zie je waar je ook ver van elkaar staat.’
‘Ik denk dat ik wel begrijp wat hij in jou zag. Het is niet zo moeilijk te zien.’
‘Is dat zo? Op een of andere manier betekent dat veel voor mij. Het maakt het verdriet iets draaglijker of zo.’
‘Ik herinner me nog een avond, we waren op reis in Italië. Hij vertelde dat hij schrik had om als laatste van ons twee achter te blijven. Ik dacht dat ik dat goed begreep, maar nu lijkt het alsof ik het toch niet meer helemaal begrijp.’
‘Hij heeft mij ook zoiets verteld. Het was een beetje anders, maar het kwam op hetzelfde neer.’
‘En hoe denk je daar nu over?’
‘Het past denk ik wel bij hem. Ik denk dat hij zijn eigen onrust, zijn dwalen in de wereld daarbuiten, enkel maar kon verdragen als hij wist dat hij ergens naartoe kon gaan waar het warm was, en waar de wind ging liggen. Misschien had hij twee eilanden nodig.’
‘Zullen we naar buiten gaan? Ik heb behoefte aan de regen.’
‘Ja, dat is goed.’
‘Het is goed, geloof je me?’
‘Ja, ik geloof je. Laten we blijven praten.’
‘Ja, laten we dat doen.’
1 opmerking:
Laten we maar blijven geloven
in de zon
ook als het regent ...
Een reactie posten