Welke beelden kunnen zomaar opduiken als je in het verleden in je hoofd kijkt? En waarom?
De baksteen die op de kolenkachel werd gelegd bij mijn grootouders. Zodra het bedtijd was, werd hij gewikkeld in een handdoek. Die zou ik zelfs nog herkennen. Het was ooit een badhanddoek geweest, maar hij was al wat dunnetjes geworden. Met strepen. De baksteen ging onderaan in het bed. En dan kon je zo je voeten warmen. Ik was van het stil liggende type. Mijn zus, die ook in hetzelfde bed sliep, niet echt. Dat had ook effect op de steen aan mijn kant van het bed. Misschien was het idee van de warme steen al genoeg.
Er was ooit een rode driewieler. Zou dat enkel via de foto’s bij me gebleven zijn, of zou het zo, in die kleur in mijn hoofd zijn bewaard?
De doos van Lego die ik kreeg voor mijn eerste communie. Het was een schip. Een soort roll-on-roll-offschip, zo zou men dat later noemen waarschijnlijk. Er lagen sporen in. Je kon dus een treinwagon in dat schip rijden. Daarvoor had je die blauwe sporen nodig. En je kon dan de boeg openklappen. Alles werd meteen in elkaar gestoken, dat was toch de bedoeling. De grijze grondplaat van het schip lag al klaar op de mat, toen nonkel Nelles erop trapte. Een scheur erin. Het moet zowat het enige stuk geweest zijn uit de hele Lego-collectie dat ooit stuk gegaan is. Het is nooit overgegaan.
Het dikke woordenboek Engels-Nederlands dat ik ooit kocht. Thuisgekomen zag ik dat enkele bladzijden beschadigd waren. Om een of andere reden durfde ik het niet terug naar de winkel brengen. Officiële verklaringen werden afgelegd, tegenover mezelf. Dat ik dat dus officieel helemaal niet erg vond. En dat het zonde zou zijn dat dat boek misschien wel zou weggegooid worden als ik het zou terugbrengen. En dat het uiteindelijk toch niet zo erg was, want alle woorden waren toch netjes te lezen. En meer van dat. En toch ging het nooit over.
De schriftjes voor schoonschrift in de klas in de lagere school. Van In Lier, dat stond erop. Alleszins op het kaartje dat als vloeipapiertje kon dienst doen en waarop het hele alfabet stond, mooi geschreven, zoals het moest. In de schriftjes stonden telkens vier lijntjes. Twee binnenste, waar een e netjes tussen kon. En ook twee buitenste, goed voor de boven- en onderkant van een f. Maar een deel van de hoofdletters is verdwenen uit mijn hoofd. Het kaartje zie ik nog, maar de letters niet meer. Zodra een foto gevonden is, nu zoveel later, komen de letters ook in mijn hoofd weer terug. Zoals de hoofdletter H, met die sierlijke kronkels.
De man in de fietsenwinkel waar ik soms mijn kleine fiets naartoe moest brengen. Op de hoek van de straat was de winkel. Het werkhuis was achteraan. Hij had een speciaal soort humor. Zwijghumor. Die bestond erin je blijkbaar telkens zo lang mogelijk te laten staan, zonder iets te zeggen. Tot hij naar je toe kwam, en dan telkens te doen alsof je wel een heel rare vraag stelde. Terwijl al mijn vragen toch alleen maar over fietsen gingen.
De laatste begijn die op het begijnhof woonde. Waar het was weet ik nog, denk ik toch. Hoe ze eruit zag, weet ik niet meer.
De zandweg naast het kasteel, waar ik regelmatig fietste met mijn grootvader. De weg zat vol met putten. Ik reed er zo hard mogelijk op, om volledig effect te verkrijgen. We noemden dat altijd de ‘dansweg’. En er werd ter plekke een nieuwe mythologie bedacht. Dat de graven en gravinnen die in de Middeleeuwen in dat kasteel woonden daar kwamen dansen. Die graven kon ik overigens allemaal bij naam noemen, en dat op basis van het kleine boekje over de geschiedenis van het dorp. En een beetje verder, wat verwijderd van de weg, ergens in het veld was vroeger de ijskelder geweest.
Midden in de toog van de bakker was een bak waar in de zomer vanille-ijs in zat. De koekjes of horentjes zaten in kubusvormige dozen. Die zou ik misschien ook nog wel herkennen. De smaak van dat ijs, vers gemaakt, zit nog altijd ergens in mijn hoofd. Zou je dat kunnen zien, op die schema’s van de structuur van de hersenen, waar de smaken van ijs bewaard worden?
De eerste walkietalkie die mijn zus en ik kregen van Sinterklaas. Hij zat in een blauwe doos. De antenne was nep, want de verbinding was gewoon een draad, van maximaal een meter of tien. Je moest dan ook stil praten in de walkietalkie, anders kon je de ander al gewoon horen, verderop in de gang. Later kwam er een andere walkietalkie, dit keer met echte antennes. Vooraf dacht je altijd dat je met zo’n ding ineens allerlei spannende dingen te vertellen zou hebben. Maar vaak kon ik niets bedenken. Gewoon beschrijven wat je zag was natuurlijk ook al iets.
En nog veel meer. Eindeloos veel meer.
De baksteen die op de kolenkachel werd gelegd bij mijn grootouders. Zodra het bedtijd was, werd hij gewikkeld in een handdoek. Die zou ik zelfs nog herkennen. Het was ooit een badhanddoek geweest, maar hij was al wat dunnetjes geworden. Met strepen. De baksteen ging onderaan in het bed. En dan kon je zo je voeten warmen. Ik was van het stil liggende type. Mijn zus, die ook in hetzelfde bed sliep, niet echt. Dat had ook effect op de steen aan mijn kant van het bed. Misschien was het idee van de warme steen al genoeg.
Er was ooit een rode driewieler. Zou dat enkel via de foto’s bij me gebleven zijn, of zou het zo, in die kleur in mijn hoofd zijn bewaard?
De doos van Lego die ik kreeg voor mijn eerste communie. Het was een schip. Een soort roll-on-roll-offschip, zo zou men dat later noemen waarschijnlijk. Er lagen sporen in. Je kon dus een treinwagon in dat schip rijden. Daarvoor had je die blauwe sporen nodig. En je kon dan de boeg openklappen. Alles werd meteen in elkaar gestoken, dat was toch de bedoeling. De grijze grondplaat van het schip lag al klaar op de mat, toen nonkel Nelles erop trapte. Een scheur erin. Het moet zowat het enige stuk geweest zijn uit de hele Lego-collectie dat ooit stuk gegaan is. Het is nooit overgegaan.
Het dikke woordenboek Engels-Nederlands dat ik ooit kocht. Thuisgekomen zag ik dat enkele bladzijden beschadigd waren. Om een of andere reden durfde ik het niet terug naar de winkel brengen. Officiële verklaringen werden afgelegd, tegenover mezelf. Dat ik dat dus officieel helemaal niet erg vond. En dat het zonde zou zijn dat dat boek misschien wel zou weggegooid worden als ik het zou terugbrengen. En dat het uiteindelijk toch niet zo erg was, want alle woorden waren toch netjes te lezen. En meer van dat. En toch ging het nooit over.
De schriftjes voor schoonschrift in de klas in de lagere school. Van In Lier, dat stond erop. Alleszins op het kaartje dat als vloeipapiertje kon dienst doen en waarop het hele alfabet stond, mooi geschreven, zoals het moest. In de schriftjes stonden telkens vier lijntjes. Twee binnenste, waar een e netjes tussen kon. En ook twee buitenste, goed voor de boven- en onderkant van een f. Maar een deel van de hoofdletters is verdwenen uit mijn hoofd. Het kaartje zie ik nog, maar de letters niet meer. Zodra een foto gevonden is, nu zoveel later, komen de letters ook in mijn hoofd weer terug. Zoals de hoofdletter H, met die sierlijke kronkels.
De man in de fietsenwinkel waar ik soms mijn kleine fiets naartoe moest brengen. Op de hoek van de straat was de winkel. Het werkhuis was achteraan. Hij had een speciaal soort humor. Zwijghumor. Die bestond erin je blijkbaar telkens zo lang mogelijk te laten staan, zonder iets te zeggen. Tot hij naar je toe kwam, en dan telkens te doen alsof je wel een heel rare vraag stelde. Terwijl al mijn vragen toch alleen maar over fietsen gingen.
De laatste begijn die op het begijnhof woonde. Waar het was weet ik nog, denk ik toch. Hoe ze eruit zag, weet ik niet meer.
De zandweg naast het kasteel, waar ik regelmatig fietste met mijn grootvader. De weg zat vol met putten. Ik reed er zo hard mogelijk op, om volledig effect te verkrijgen. We noemden dat altijd de ‘dansweg’. En er werd ter plekke een nieuwe mythologie bedacht. Dat de graven en gravinnen die in de Middeleeuwen in dat kasteel woonden daar kwamen dansen. Die graven kon ik overigens allemaal bij naam noemen, en dat op basis van het kleine boekje over de geschiedenis van het dorp. En een beetje verder, wat verwijderd van de weg, ergens in het veld was vroeger de ijskelder geweest.
Midden in de toog van de bakker was een bak waar in de zomer vanille-ijs in zat. De koekjes of horentjes zaten in kubusvormige dozen. Die zou ik misschien ook nog wel herkennen. De smaak van dat ijs, vers gemaakt, zit nog altijd ergens in mijn hoofd. Zou je dat kunnen zien, op die schema’s van de structuur van de hersenen, waar de smaken van ijs bewaard worden?
De eerste walkietalkie die mijn zus en ik kregen van Sinterklaas. Hij zat in een blauwe doos. De antenne was nep, want de verbinding was gewoon een draad, van maximaal een meter of tien. Je moest dan ook stil praten in de walkietalkie, anders kon je de ander al gewoon horen, verderop in de gang. Later kwam er een andere walkietalkie, dit keer met echte antennes. Vooraf dacht je altijd dat je met zo’n ding ineens allerlei spannende dingen te vertellen zou hebben. Maar vaak kon ik niets bedenken. Gewoon beschrijven wat je zag was natuurlijk ook al iets.
En nog veel meer. Eindeloos veel meer.
1 opmerking:
.
Niet het middel
maakt het spannend ...
denk aan sms-taal
en het discours in een gsm.
Gelukkig kan de stilte
(nog) niet spreken ...
.
Een reactie posten