Het is nog donker als je ’s morgens opstaat. Of is het: het is al terug donker als je ’s morgens opstaat? Een nacht in etappes. Te kort, na enkele drukke dagen en te weinig niets. Een lichaam dat zich niet helemaal overgeeft aan de nacht. Een beetje tussen twee zones zwevend. En toch is het niet zo heel erg. Het leken wel halve dromen, in dichte drommen aanwezig in de kamer. Daar waar anders meer leegte huist. Ze gingen ook weer weg.
Een hoop lawaai in de winkelstraat, terwijl de ochtend zich op gang trekt. Een trosje jongens zwalpt al roepend over de straat. Dolle pret, denken ze blijkbaar. Ze gaan de poetsmevrouw knuffelen die al aan het werk is. Ze doet of ze het wel een beetje grappig vindt, maar het lijkt geforceerd.
Net voor jou komt de conducteur de krantenwinkel binnen. Misschien heeft hij wel een boon voor de mevrouw aan de kassa. Misschien houdt hij van het leven. Misschien zingt hij hard onder de douche. Hij spreidt zijn armen, en begint luid te zingen. “Is your heart filled with pain, shall I come back again? / Tell me dear, are you lonesome tonight?” Als jij ook aan de kassa bent, begin je even luid mee te zingen. Het is eens wat anders, zo ’s morgens.
Je zit in de zaal, dicht bij de zangeressen en muzikanten op het podium. Je kunt de gitaren goed zien, ziet de vingergrepen, ziet hoe ze met elkaar praten en dollen. Wat is het mooi. Je moet toegeven dat je het ongetwijfeld ook mooi zou hebben gevonden als de derde zangeres niet ziek was geweest, maar je hoopt dat ze lekker warm in bed ligt. En steeds, heel even, denk je: stel je voor, dat ik ook, met zo’n gitaar, die ene daar, en dan ook een pak, … Het gaat ook altijd weer snel over. Wat is het mooi.
Het is al een beetje nacht als je weer naar huis loopt. Koud is het nog niet. Er zijn nog veel mensen onderweg. Ze doen je glimlachen. Je hoort vier verschillende talen op honderd meter. Waar zouden ze naartoe gaan? Welke dromen zullen ze krijgen straks? De man met zijn brommerhelm komt het café uit. Het is een heel klein café, de man is heel groot, zijn helm ook, zijn brommer lijkt heel klein. Verderop staat het meisje voor de deur van wat wel haar nieuwe kot zal zijn. Een deur met een in te tikken cijfercode. Ze staat lichtjes wanhopig allerlei cijfers in te tikken. Hopelijk zal de deur ooit opengaan. Je loopt het bruggetje over, bijna thuis. Het water is stil.
Het blijkt dat je vaak lichtjes zingend door de gang loopt. Iets als pom pom pom pom. Zo zegt je collega. Je vermoedt dat de man achter de muur, in het andere kantoor, wel zal vinden dat je lacht met erg veel volume. Je zou hem willen uitleggen dat dat elke keer een kleine herdenking is voor een vroegere collega die te vroeg gestorven is. Je zou willen dat zijn lach altijd in je buurt blijft, dus zorg je er zelf maar voor.
De politieman loopt met een sierlijke souplesse tussen de auto’s door op het grote kruispunt dat tijdelijk anders is aangelegd. Iedereen lijkt zich geweldig op te winden hier, alleen hij niet. Strak in zijn politiemanpak. Misschien zingt hij ook wel tussendoor. Maar het zal toch geen Elvis zijn, waarschijnlijk.
Hoe de mensen zich verspreiden over de wagon, er zit ongetwijfeld een systeem in. Kun je ervoor zorgen dat je een zekere betrouwbaarheid en vriendelijkheid uitstraalt, waardoor mensen bij jou komen zitten? Het omgekeerde kan alleszins wel. Mensen die heel erg hun best doen om met hun hele lijf uit te stralen dat ze niet willen dat er iemand bij hen zou komen zitten. Je zou het niet durven, zij hebben er geen enkele moeite mee. Iedereen zit ondertussen. De mevrouw tegenover je begint ijverig te sms’en, voor de rest van de rit. De mevrouw op de bank naast je zou willen verdrinken in het boek dat ze aan het lezen is. Ze vergeet bijna om nog te ademen. De man tegenover haar kijkt licht wanhopig voor zich uit. Hij heeft schijnbaar geen zin om naar huis te gaan.
Onderweg naar huis alle mensen aankijken die je voorbij loopt. De oude vrouw die zo krom is gegroeid dat ze amper een meter hoog lijkt. De mannen met hun elektrische wagentjes op het caféterras, grote pinten bier drinkend. De jonge meiden met hun te kleine en te strakke kleedjes waar allerlei onderdelen hevig wiebelend vervaarlijk uit dreigen te floepen. De man die doelloos lijkt te ijlen, met zijn hoofd in een andere wereld, ver heen. Het kleine meisje dat meters voor haar mama uit loopt en waarschijnlijk stiekem hoopt dat die iets zal roepen. Hopen mannen die lelijk kijken, opgedroogd in het leven. Twee meisjes, hevig kwetterend op de bank. De mevrouw die bladzijden uit een tijdschrift zit te scheuren, op een andere bank. De vrouw waar je een tijdje achteraan loopt in wat een kleine voetgangersfile lijkt en die net te veel zwart aan heeft. De jongen die wezenloos op de bus staat te wachten. Het meisje dat zingend voorbij fietst.
Misschien zou iedereen wat meer moeten zingen. Misschien is de kosmos dan toch nog te redden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten