Hevig verlangen naar woorden. Het kan je besluipen. Te drukke dagen, te veel tegelijk, te veel vergaderingen, te veel dat nog moet. En telkens na onderling overleg met jezelf tot het besluit komen: vandaag dan maar niet, nu maar gewoon gaan slapen, en zo. En hopen op snel daarna. Hopen op een weerzien. Met een plek waar je altijd al wilde zijn.
Je fietst door de stad. Op weg naar de tandarts. Ze zei vorige keer dat je moest terugkomen, vanwege een lekkage aan de vulling. Een lekkage? Is zo’n vulling dan vloeibaar? Dat is je nooit opgevallen. Zou je het durven vragen, hoe het werkelijk zit? Je doet het uiteindelijk wel, toch een beetje verlegen. Blijkt dat het niet de vulling is die naar buiten kan, maar wel iets dat naar binnen kan. Niet zozeer een lekkage, maar wel een corridor dus.
Je droomt van de woorden, al kun je ze in die dromen niet zien. Misschien droom je van bij de woorden zijn. Van daar waar ze zijn. Waar je kunt zitten wachten, tot ze naar je toe komen. Waar je naar je adem kunt kijken, en zien hoe die overgenomen wordt door de woorden.
Je fietst door de stad, dus. Je staat te wachten aan het verkeerslicht, en ziet het grote bord. Uw schoonheid is onze missie. Slik. Je krijgt akelige visioenen. Stel dat je dat huis zou binnengaan. Ze zouden daar allemaal klaar staan, in een lange rij, in witte jassen, klaar om jou meteen onder handen te nemen. Je zou binnenkomen, en hun monden zouden openvallen, en even snel zouden ze dat proberen te verbergen. Je zou zien hoe ze elkaar snel nog even aankijken, met veelbetekenende blikken. Maar ze hebben geleerd steeds diplomatisch te zijn met hopeloze gevallen. Ze zouden je voorzichtig toespreken: komt u maar mee meneer, het komt allemaal best in orde, wij zijn er om u te helpen, en we zullen alles doen wat nodig is, want zoals u weet, uw schoonheid is onze missie. Toch maar snel verder fietsen.
Hoe je zou verdwijnen in de woorden. Hoe je gewichtloos zou worden. Hoe alles van je af zou glijden, tot je enkel nog daar zou zijn. Daar waar de verhalen op je wachten.
Je zag haar die ochtend nog op de markt. Hoe ze tegelijk de mooiste glimlach en de droevigste ogen van de hele markt kan hebben. Er moet een verhaal zijn, er zou een verhaal moeten kunnen zijn. Het kan niet anders. Je zult het nooit horen.
Misschien vermengen de dromen van de nacht zich met de dromen van de woorden. Misschien zoeken ze elkaar op, hebben ze elkaar nodig, zijn ze voor elkaar bestemd, zijn ze elkaars lot. Het zou kunnen. Maar ze vragen genoeg stilte, genoeg rust, om in elkaar te vervloeien, traag, met alle tijd van de wereld, in dat ene moment. Nu is het alsof ze elkaar niet kunnen bereiken. Niet nu.
Je denkt aan iemand die een moeilijke week doormaakt. Er is niets wat je zou kunnen doen. Alleen hopen. Dat alles goed zal komen. Voor altijd. Als dat zou kunnen.
Als het lukt, als het een goede dag is, rust er troost in de woorden. Gewoon door er te zijn. Je moet even met hen meegaan, even alles achterlaten. En jezelf uit handen geven, dat is het moeilijkste. Waarna ze je aankijken. Kijk maar, nu zijn we er, hier. Hun bestaan daar, als telkens een eiland in het verlangen, als een mogelijkheid van even blijven, dat is hun troost.
Terwijl je in de stoel van de tandarts ligt, kun je aan alles denken. Je legt je handen op je buik, sluit je ogen, voelt de ademhaling, en probeert je de mooist mogelijke dingen voor de geest te halen. Dingen waar geen missie voor nodig is. Terwijl zit iemand stukken uit je tand te boren en er daarna andere weer in te steken. Die andere zijn eerst nog vloeibaar, denk je, maar niet voor lang. Geen lekkages meer, voorlopig.
Hoe je daarna van de woorden kunt weggaan. Moe, maar gerustgesteld. Iets van je onrust is even gaan liggen. Je kunt de woorden voorzichtig aanraken. Je kunt je ogen sluiten, en weten dat ze er zijn. Ze zijn een plek geworden. En meer wilde je nooit zijn.
Je fietst door de stad. De tand is weer gevuld, netjes. Je fietst wat trager nu je terug naar huis rijdt. In een poging tot sierlijk bewegen. Je voelt de adem van de stad. Trosjes mensen zijn op weg, naar de markt, of weer naar huis. Iedereen zal ooit weer naar huis gaan, denk je.
Soms laat de laatste zin je moeilijk los. Soms wil je blijven. Maar dan zou je het verlangen moeten opgeven. Het zou oplossen in zichzelf, en dat is een te groot verlies.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten