Een mooi interview in het weekendmagazine van de krant. De historica en de theatermaker. Je voelt zelfs een klein beetje schroom bij het lezen. Voor het zomaar aanwezig mogen zijn bij een gesprek tussen twee mensen.
Ze zien elkaar graag, denk je. Hij gebruikt graag het woord ‘schoon’. Dat woord past goed bij hem. Je hoort het hem zeggen.
Je voelt iets van het ritme van het gesprek, van het ritme tussen die twee. Zo lijkt het nog. En je voelt iets van haar onrust.
(Je denkt, stiekem, niemand weet het: ik zou graag eens met haar praten.)
(Je denkt: hoe vaak hebben we dit, zo’n ‘groot’ gesprek?)
Hij zegt het mooi: “Zelfs aan de momenten die zwaar waren, heb ik een zeker genoegen beleefd. Ik heb altijd een stap buiten mezelf kunnen zetten om te kijken naar wat ik voel. Dat verlicht. Het heeft ook iets: triest in de zetel zitten. Ik observeer dan mezelf en zie mijn verdriet. Het leven blijft zo altijd, ergens, een vorm van spelen. Voor mij heeft dat veel opgelost.”
(Het is moeilijk, steeds moeilijker, schrijven over de woorden van iemand anders. Je leest iets wat je raakt, en je zou eigenlijk alleen maar mogen zeggen: dit is mooi, dit raakt me. Als je te veel zegt, of als je te veel of te snel de woorden op jezelf betrekt, is het alsof je je de woorden van een ander toe-eigent, alsof je iets van het licht dat een ander toekomt op jezelf wilt laten schijnen.)
Zij vindt zijn houding benijdenswaardig. Ze vraagt hem of hij niet treurig wordt van de eindigheid.
Hij zegt: “Dat iets nooit zal stoppen, dat vind ik pas een deprimerende gedachte.”
En zij zegt, die zin die uren na het lezen van het interview nog altijd door je hoofd gaat: “Ik kan er niet tegen dat dingen eindigen. Almaar minder.”
En je denkt: ja, je voelde het zo goed in het hele interview, dat ze daarmee bezig is.
(En je denkt: wat zou ik zelf antwoorden? En tegelijk denk je: je mag nu nog niet over jezelf denken, je moet wachten, en misschien wel helemaal niet denken.)
(En je denkt: ik kan ‘almaar minder’ tegen mensen die in een gesprek te snel, als iemand iets zegt, over zichzelf beginnen, of alleen maar vanuit hun perspectief kunnen denken, dus moet ik dat nu vooral zelf niet doen.)
(En je vraagt je af, bij zijn en bij haar woorden, ook voor de rest van het interview: zou het pijn doen, om die woorden uit te spreken?)
Het is schoon, de eindigheid omarmen, en het is zo herkenbaar, het verlangen naar dingen die blijven.
(Misschien mag je dat zo wel zeggen in een stukje over de woorden van iemand anders.)
(En je vraagt je af: zou het iets te maken hebben met het verschil tussen mannen en vrouwen, dat ze anders kijken naar het verloop van de dingen, zoals zij lijkt te suggereren in het artikel? Of heeft het er ook mee te maken dat hij ouder is, en zo meer tijd heeft gehad om wijsheid te vinden?)
Die zin, over dingen die eindigen. Hij klinkt zo eerlijk.
(Als je voor jezelf zou zeggen, zelfs als niemand het zou kunnen horen, wat je denkt. Over je verlangen naar dingen die blijven. Over je verlangen naar mensen die niet weggaan. Zou je dan ook zo dapper zijn, zo eerlijk?)
Misschien zou je haar een briefje moeten schrijven: geachte mevrouw, ik vond het een mooi interview. (Je mag zeker niet zeggen: ik vond het een schoon interview.)
En na het schrijven van al die woorden weet je eigenlijk nog steeds niet wat je nu eigenlijk wilde zeggen.
Misschien is dat wel goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten