‘Zo goed?’
‘Ja. Ik kijk graag naar jou.’
‘Dat weet ik.’
‘Je blijft veranderen. Misschien zie ik gewoon elke keer andere dingen. Of anders verander je, in het kijken, door de tijd.’
‘Of misschien is het alleen de tijd.’
‘Ik denk het niet. Het is iets in de ogen van wie kijkt. Soms kan het verrassen. Dat je ineens iemand anders lijkt te zien. En dat je dan twijfelt aan je herinnering. En soms is het alsof je meer ziet. Meer lijnen, meer vormen, meer bewegingen.’
‘Maakt het je nooit triest? Al dat kijken?’
‘Soms. Soms zie je wat er niet meer is. Hoe een bepaald beeld je kon doen trillen. En nu niet meer. Tegelijk kan het zijn dat je dan, in dat nu, meer ziet. En dat is iets anders dan trillen. Ik weet niet welk woord erbij hoort, maar het is iets als samenklinken of samenvallen. Soms heb je dat, met een toon, een diepe toon, dat je voelt hoe die samenvalt met iets in jou. Ik kan het niet uitleggen. Maar het is anders alleszins. Het is als een tragere foto.’
‘Soms denk ik dat jij beter bestand bent tegen verlies. Ik ben er niet zo goed in. Ook niet in alleen zijn trouwens. Maar dat is misschien hetzelfde.’
‘Ik heb je dat al enkele keren horen zeggen. Ik weet niet echt of het zo is. Misschien ben ik alleen beter in het verpakken van dat alles in verhalen.’
‘Ik herinner me een gesprek met een vriend. Hij vroeg zich af of we eigenlijk wel echt een leven hebben, of alleen maar doen alsof. Hij zei dat hij nooit zeker wist wat hij moest doen om te beseffen dat hij wel echt een leven had. Je doet de dingen waarvan je denkt dat je ze moet doen, je kijkt ernaar, en je denkt dat het dat dus wel zal zijn. Als kind denk je vaak dat het er ineens zal zijn, als je groot bent, het. En als je groot bent, denk je dat je geen idee hebt of het er al is, en of het ooit nog zal komen. En dat niet weten wordt het dan uiteindelijk. Je bent dan als het ware een verhaal.’
‘Je hebt een slimme vriend. Ken ik hem?’
‘Dat zou wel eens kunnen.’
‘Soms denk ik dat ik het kan zien, door te kijken. Dat moment in een ander. Een moment waarop het stil wordt in een ander. En je iets van een waarheid kunt zien. En dan zie je het leven. Nadien ben je een beetje verlegen. En dankbaar.’
‘Wie weet ken je mij dus wel een beetje.’
‘Wie weet.’
‘Als ik jou die dingen hoor zeggen, in die woorden, dan is het alsof er iets rustig wordt. Het komt door de woorden, denk ik, door het feit dat jij woorden hebt om die dingen te zeggen. En zo slaag je er telkens een beetje in om mij mijn rusteloosheid te doen vergeten. Dan is het een klein beetje alsof de dingen kloppen.’
‘Als in een verhaal?’
‘Als in een verhaal. Ik denk soms dat ik, voorafgaand aan de woorden, in het algemeen dus, eigenlijk een rommeltje ben.’
‘Net als iedereen dus.’
‘Is dat zo?’
‘Waarschijnlijk wel.’
‘Ga je nog iets doen?’
‘Ik weet het nog niet.’
‘Ik denk het wel.’
‘In dat geval…’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten