De avond ruikt anders, bij volle maan.
‘Bijna een uur heb ik daar gestaan, bij de brievenbus. Met die brief aan jou in mijn handen. Wel of niet versturen, ik wist het niet.’
‘En weet je het nu al? Kijk hier ligt hij, en je ziet dat ik hem al vaak gelezen heb. Ik hield hem de voorbije dagen dicht bij me. Hier.’
‘Ik werd ’s nachts wakker uit een woelige droom. Even wist ik niet meer waar ik was. En toen kwam het als in een flits: ik moet haar een brief sturen, het kan niet wachten. Soms ben ik ineens bang dat jij niet zult weten hoeveel ik van je gehouden heb. Het zou zomaar verloren kunnen gaan, in de plooien van de tijd.’
‘Het is niet verloren gegaan. Ik wist het, en je hebt het nog eens geschreven in je brief.’
‘Het was het licht bij de brievenbus. Pas later besefte ik het, dat ik had staan wachten op het licht. Tot het goed was, tot het ja zei.’
Ze kijkt naar buiten.
‘Vroeger, toen we nog samen waren, moest ik bij een mooie lucht vaak aan jou denken. Dan zag ik de lucht, en wou je meteen bellen of zo, om te vragen of jij de lucht ook had gezien. Maar eigenlijk hoefde ik niet te bellen, ik wist het altijd. Nu is het de volle maan. Als ik in bed lig, en het is volle maan met een heldere nacht, dan denk ik aan jou. Maar nu weet ik niet meer of jij de volle maan ook hebt gezien.’
‘Misschien moet je eens bellen dan?’
‘Ja, misschien wel. Of misschien ook niet.’
Hij slaat zijn ogen neer.
‘Wat zouden de mensen denken die daar voorbij lopen en ons hier aan dit tafeltje zien zitten? Wie zouden ze denken dat wij zijn?’
‘Hopelijk zien ze de volle maan niet. Want die is van ons.’
‘Er zijn van die woorden die ik niet meer kan gebruiken sinds we niet meer samen zijn. Woorden die hoorden bij jou, bij jouw lichaam, bij hoe ik je in mij voelde.’
‘Wie weet zijn die woorden daar wel ergens, in die heldere nacht.’
Zij streelt zijn wang.
‘Dat ik zelf verdwijn, dat ik zomaar dood zou kunnen gaan midden in de nacht, alleen thuis, daar kan ik mee leven. Maar dat ik niet zou weten of onze liefde is opgemerkt door de tijd, dat is een moeilijk te dragen gedachte. Daarom wou ik die brief maken, denk ik.’
‘Vorige week vond ik nog een brief van jou terug uit die tijd. Ik herinner me hoe het was toen. Als er een brief kwam van jou, wou ik die eerst voelen op mijn buik. Ik was altijd ongeduldig, maar toch moest het zo.’
‘Om de woorden op te warmen?’
‘Misschien zijn het de woorden die blijven. Je hebt gelijk, ik herinner me de woorden die van ons waren. Het is goed dat je ze niet meer gebruikt, dat wij ze niet meer gebruiken. Ze zijn aangeraakt, en dat moet zo blijven.’
Even lijkt het of zijn ogen vochtig worden.
‘Wist jij dat het vanavond volle maan zou zijn toen je dit moment voorstelde?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Bij de vorige volle maan lag ik trouwens ook wakker ’s nachts.’
‘Waarom heb je me dat niet verteld?’
‘Ik weet het niet.’
Zij kijkt naar de maan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten