In en uit de tekst.
Soms is een tekst een vreemd lichaam. Soms begin je te schrijven en komt de tekst naar je toe. De tekst onthult zichzelf. Een beetje. Sommige stukken zijn niet bedekt. Sommige stukken laten zich verlangen.
Soms is een tekst je eigen lichaam. Al je verwarring. Al je richtingloosheid. Al je gebrek aan met jezelf samenvallen. Al je gebrek aan een rustpunt. Soms zijn ze er allemaal. In de woorden. En daardoor leggen ze zich neer. Niet dat je na de tekst ineens op je bestemming bent, daar waar je zou willen zijn. Maar het is alsof je ineens de bewegingen ziet, de scherven. Alsof dat genoeg is. Misschien is dat dan ook alles wat je zou kunnen bereiken.
Soms is een tekst het lichaam van een geliefde. De woorden laten zich ontdekken. Zoals jouw handen de bewegingen zouden ontdekken die ze zouden maken, op de huid van die geliefde. De bewegingen waren er al. Ze wachtten op jouw handen. Als.
Soms is een tekst als een tekening voorbij de woordenloosheid. Soms zou je willen roepen, zou je het willen uitschreeuwen. Wat, dat weet je niet. Al die woorden die nog geen woorden geworden zijn. Ze zitten daar ergens, in je lichaam. Je weet zelfs waar. Woordenloze woorden. Als je in de spiegel zou kijken, zou je een zwart gat zien. Hoewel het, als je je het probeert voor te stellen, er meer uitziet als een wit gat. En dan begin je aan een tekst. Omtrekkende bewegingen. In een medium dat het verkeerde is, zo lijkt het dan even. Met dingen die te stomp, te hoekig en te woord zijn om te zijn wat ze zouden moeten zijn. En die woorden schuiven voorzichtig op het veld van de tekst, een voor een. En wanneer de tekst daar staat, is het alsof het een tekening is. Dat wit gat is er niet meer. Je bent weer iemand geworden.
Soms is een tekst als een kwelling. De weg van alle pijn. Het betreden van de kamer waar je helemaal niet wilt zijn. Misschien merkt de lezer het niet eens. Hoeveel angst je moest overwinnen. De zinnen die dan komen, ze waren er misschien al. Ze wachtten alleen maar. De zinnen in die kamer, ze liggen er in lagen. Een beetje zoals jaarringen in een boom. Wanneer je binnenkomt, en zou willen in woorden zeggen wat daar is, dan stap je naar die zinnen, die laagzinnen. En je denkt: nu is het tijd voor deze zin, terwijl je handen trillen. Iemand die het leest, iemand die je goed kent, zou zeggen: je bent voorzichtig, je laat nog weinig zien, je suggereert, je verbergt jezelf nog, je durft je echte waarheid niet onder ogen zien. En je zou zeggen: vandaag, in de kamer, kon ik tot die laag gaan, tot die laagzin. Je zou zeggen: ik weet hoeveel lagen er nog onder zijn, ik weet zelfs wat er staat in die laagzinnen, ik weet wat ze zouden zeggen over wat ik werkelijk denk of voel of over wat er werkelijk gebeurt in mijn lichaam, ik weet wat ze zouden zeggen, maar ze zijn niet voor vandaag, misschien zelfs niet voor ooit, maar ik weet wat ze zeggen.
Soms is een tekst als een onthulling. Je weet niet waar de tekst je heen zal leiden. Je ontdekt het, woord voor woord. Als een avontuur. Je weet niet waar die woorden vandaan komen. Je weet alleen dat je niet tegen de woorden in kunt gaan. Je kunt de zinnen geen andere richting uitsturen. Je kunt alleen volgen. Zoals je soms in het leven alleen kunt volgen wat zich aanbiedt aan jou.
Soms is een tekst als een echt onuitgesproken gesprek. Je ziet de dialoog verschijnen. Soms zie je in je hoofd wie de personen zijn die de woorden zeggen. Soms ook niet. Soms ben je een van hen, soms niet. Soms ben je ze allebei. Soms zou je een van hen willen kunnen zijn. De dialoog verschijnt. Uit het niets. Zoals een gesprek. De woorden, onuitgesproken, zouden kunnen gesproken zijn. De woorden zijn een mogelijk gesprek. Ze zijn soms een verlangen. Ze zijn soms een zoeken. Ze zijn soms een brief, een omwegbrief, via een veilige omtrekkende beweging. Maar steeds lijkt het, nadien, alsof het gesprek er echt was. Alsof het dus is, echt is geworden.
Soms is een tekst als die handen in je droom. De woorden verschijnen voor je. En terwijl dat gebeurt, is het alsof je huid begint te tintelen. Alsof iets, in je huid, zichzelf loslaat, los durft laten. Zoals het voelde in die droom, toen die handen.
Soms is een tekst als een plek. Het is een mooie gedachte, een mooie te denken gedachte. Je afvragen, terwijl je beweegt, waar een plek begint, vanaf waar je weet dat je er bent. Je weet: dit is een plek, en ik kan er vanaf nu steeds weer naartoe gaan. Zoals ook een vriend een plek in je lichaam is. Zoals ook een geliefde een plek is geworden in jezelf. Ooit opende je je hart voor haar, en dat kan niet ongedaan gemaakt worden. Misschien kom je er niet meer elke dag, misschien wil je dat ook niet, maar de plek zal er altijd zijn. Het mooie van een plek is het idee dat je er naartoe zou kunnen gaan. Het mooie van een plek is de belofte dat ze er altijd zal zijn.
Soms is een tekst als het verdriet dat in je woont. Het is er. Als een trouwe huisgenoot. Meestal beleefd en voorkomend. Vaak een hulp in het huishouden. Het verdriet heeft alle tijd. Wacht op je. Als iemand die in het halfduister zit te wachten op je thuiskomst. Het verdriet is geen natuurkracht die over je heen komt, geen indringer uit de boze buitenwereld. Het verdriet is er gewoon, als wat het is, niet meer, niet minder. Gaat steeds met je mee, en laat zich soms voelen. En aangezien het verdriet in je huist, tussen al die plekken in je, weeft het zich ook in de teksten die uit je vertrekken. Hoewel dat beeld niet helemaal klopt. Het is niet zo dat jij hier bent, en de tekst daar. (Zoals het ook niet is dat je hoofd hier is, en de rest van je lichaam daar.) Je weet niet waar hier overgaat in daar. Soms weet je het als je er bent, soms niet.
In en uit de tekst. Ze heffen elkaar op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten