Het brengt je altijd in de war, en leidt tot een lichte schaamte. Dat je bij een begrafenis toch ook aan jezelf denkt af en toe. Aan je eigen leven, of het tot iets heeft geleid. Aan je eigen dood, en hoe het zou zijn dan, of er iemand verdriet zou hebben.
Misschien is het niet zo erg, misschien is het wel goed, eigenlijk. Als een soort rimpel die zich op het water verspreidt.
Je zit in de zaal. Je kijkt rond. Met die blanken houten vloeren is ze op een bepaalde manier warm geworden. Het zachte licht en het hout maken iets rustig. En je kijkt rond. Je ziet de gezichten. Mensen zijn samen. Alleen al kijken maakt het mooi, hoe droef het ook is.
En je hoort de verhalen, en je ziet de foto’s. Er is een zachtheid in de diepe droefenis. Misschien is het door die houten vloeren, denk je even. De verhalen zijn intens. Ze raken je diep. Je bent niet de enige die zit te wenen. Bij de anderen komen de tranen later, zo lijkt het. Als in golven door de zaal.
Momenten na die tranen. Dan is het alsof je even je eigen leven kunt zien. Het falen en het stotteren. En ook het gevoel dat het goed geweest is tot nu toe. De dingen schuiven door elkaar. Maar eigenlijk zie je vooral anderen als je naar jezelf kijkt, denk je.
En het lijkt alsof het niet mag, dat je even ook jezelf ziet. En misschien mag het wel. Misschien is het goed om rustig naar de dood te kijken, om zo het leven te zien.
Je ziet mensen in de zaal, en je denkt: zij zullen ook misschien wel denken aan wie zij verloren hebben. Misschien mag het wel.
Het ritueel is zacht, hoe heftig het ook is. Je weet niet goed wat het heelt.
(Tussendoor denk je aan anderen, die nu ook bezorgd zijn voor een leven.)
En even denk je aan je eigen dood. Je vraagt je af wie je hand vast zal houden op dat moment. En je denkt aan de brief die je zou willen schrijven aan wie in jouw zaal zou zitten. En de gedachte verwart je.
Je schuift heen en weer, tussen werelden, over de randen van het leven.
Er is een trage machteloosheid in dit verdriet, denk je, terwijl je naar de gezichten kijkt. Het licht op die houten vloeren maakt het anders.
Er is iets fataals in deze afwezigheid, denk je.
Misschien is het niet zo erg, dat je aan het leven denkt, zo dicht bij de dood. Ook jij had die ziekte een beetje nodig om te beseffen hoe breekbaar de dingen zijn, hoe dankbaar je mag zijn voor elke dag. (En weer vraag je je af of de mensen wel weten dat je hen graag ziet.)
En je kijkt naar de mensen in de zaal. Het is alsof je hun adem kunt zien, in het breekbare licht.
Misschien is er iets als een onbewust verlangen naar verlies, denk je even. Je laat de gedachte verdampen.
Om een of andere reden is het goed dat het ritueel niet te lang duurt, en dat het in een andere vorm daarna door kan lopen. In het kijken hoe mensen die trap afdalen. Het klopt, denk je, dat er een trap is. Mensen blijven dicht bij elkaar staan, en kijken.
Je ziet ook de scheuren. Je wilt dat iemand dat weet.
Je loopt door de stad. Verhalen over kinderen, de kinderen die je niet hebt, en de kinderen waarmee jouw leven verbonden is, en hoe dat klopt. Het leven raakt iets van de rand.
Verhalen. Er zijn breuken in het landschap van het leven.
Je wilt er alleen maar zijn voor iemand die je dierbaar is. (Je vraagt je af of je het goed deed.)
Terwijl je naar huis loopt, denk je aan de randen. Je ziet de kwaadheid die er ook is in je lichaam. Je denkt aan wat je zelf ooit zei, toen jij daar vooraan stond. Je denkt aan je handen. Je ziet waar je machteloos bent.
En je ziet waar het leven je zacht en mild maakte. Je ziet je adem. En misschien moet je iedereen nog even bellen, om te zeggen dat je hen graag ziet. (Maar je wilt iedereen niet storen, het is bijna kerstmis.)
Je komt van de ene plek waar mensen samen zijn, en onderweg kom je langs de andere plek waar mensen samen zijn. Misschien zijn er levens in een leven, misschien schuren wereld tegen elkaar aan in een leven. Misschien rust er een waarheid in waar het wankelt.
De lange jas beschermt je, maakt je warm, overal, voorzichtig.
En de rivier stroomt verder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten