Een tegelijk wervelend en melancholisch boek over een wereld die verdwijnt. Een wereld die dat zelf niet lijkt te willen merken. En dat belichaamd in de opeenvolgende generaties van een familie die – net als de tanende droom van die wereld van gisteren – lijkt uit te doven. Radetzkymars (1932) van Joseph Roth, in een schitterende nieuwe vertaling van Els Snick en met ook heel mooie tekeningen van Jan Vanriet, is dat boek. Het is zonder meer een geweldig boek. Het leert je iets over het Europa van voor de Eerste Wereldoorlog. Het laat iets zien over het onvermogen tussen vaders en zonen. Het zegt iets over verlangen. En hoewel het al oud is, voelt het nergens als verouderd aan. Roth schrijft verbluffend goed, en dankzij de glasheldere en beweeglijke vertaling kun je dat als lezer nog beter zien.
Het boek speelt zich grotendeels af tussen 1859 en 1916 en beschrijft verschillende generaties van de familie Trotta, en beschrijft vooral het leven van Carl Joseph Trotta. Het einde van die periode is ook de neergang van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, die een soort amalgaam was van verschillende volkeren. In 1859 was er de Slag van Solferino. De grootvader van Carl Joseph redt tijdens die slag het leven van de Oostenrijkse keizer Franz Joseph, en wordt zo de ‘held van Solferino’. Zijn grootvader kwam uit een boerenfamilie, maar sinds die heldendaad krijgt de familie Trotta een adellijke titel. De grootvader heeft het moeilijk met de manier waarop wat hij deed tijdens die veldslag in de schoolboeken komt, en wil daarom dat zijn zoon Franz zeker niet voor een militaire carrière kiest. Die zoon wordt een hoge ambtenaar, als districtshoofd, zonder al te veel enthousiasme. Op zijn beurt doet hij er dan weer alles aan om zijn zoon wel in het leger te krijgen. Het gewicht van de roem van de ‘held van Solferino’ weegt zwaar op Franz en Carl Joseph. Franz laat zichzelf helemaal verdwijnen in de ambtelijke routine van zijn functie en klampt zich vast aan de illusie van de vaste en voorspelbare wereld van het keizerrijk en aan de trouw aan de keizer. Carl Joseph leeft in een soort willoosheid, heeft eigenlijk niet zoveel met de militaire of de ambtelijke wereld. Hij bulkt niet van ambitie of dadendrang, wil liever met vrouwen omgaan en drinken en gokken, en verlangt diep van binnen naar een burgerlijk bestaan.
Carl Joseph lijkt soms een onbeweeglijke en af en toe zelfs een beetje laffe toeschouwer van zijn eigen leven. Hij laat de dingen gebeuren. Na een heel tragische gebeurtenis, waar hij zelf ook een aandeel in heeft, laat hij zich (voor de eer van het regiment) overplaatsen naar een andere kazerne, aan de Russische grens. Daar lijkt hij nog meer de houvast te verliezen. Het hele militaire leven wordt met een subtiele ironie ontmaskerd als een zinloze dubbelwereld, waarin je alleen maar kunt vastlopen in cynisme. Maar bij Carl Joseph voel je ook een diepe innerlijke onzekerheid die hem verlamt. Hij is de kleinzoon van, maar hij lijkt zich de hele tijd ontheemd te voelen, in een soort innerlijke verdoving. De communicatie tussen hem en zijn vader Franz illustreert dat.
De ingewikkelde relatie tussen de mannen van de verschillende generaties is een van de mooiste elementen van het boek. Hoe ze met elkaar omgaan is schrijnend, tragisch en ook heel ontroerend. Er is zoveel onvermogen, zoveel onuitgesproken verdriet en liefde. Franz heeft voor zichzelf een heel veilige, geordende wereld van plicht en respect voor de gevestigde orde gemaakt. Je voelt hoe de wereld buiten dat blikveld in beweging is, maar hij kan dat alleen als een verstoring van zijn eigen orde ervaren. Er zit ook veel onderdrukt verdriet in dat leven waar de beeltenis van de ‘held van Solferino’ zwaar op weegt. Als zijn huisbediende sterft, is het alsof zijn eigen wereld wankelt. Ineens blijkt die vaste orde niet eeuwig te zijn, zelfs gewoon menselijk. Ineens beseft hij dat hij ook een vader is, en een vader moet zijn om iets te kunnen doen voor zijn zoon, die op de dool is. In de erg formele, bijna ambtelijke, brieven die vader en zoon naar elkaar schrijven, bleef zowat alles ongezegd. Carl Joseph heeft niet de kracht om zich los te bewegen uit zijn verlamming. Eigenlijk heeft hij zijn vader nodig, en tegelijk wil hij een leven dat beweegt in een heel andere wereld dan die van zijn vader en grootvader. Doorheen het hele verhaal zie je vaders en zonen die elkaar op tragische wijze ontlopen, door hun onvermogen.
Via andere, vaak heel kleurrijke, personages zie je dat de buitenwereld eigenlijk al in brand staat. De illusie van het grote keizerrijk dat zelfs een soort goddelijke opdracht had is in de feiten al door de werkelijkheid achterhaald. Het districtshoofd Franz klampt zich erg vast aan dat ideaalbeeld van de geordende wereld van gisteren. Maar aan de grenzen (letterlijk en figuurlijk) van het rijk is de onrust al volop aan de gang. De troonopvolger van de keizer wordt vermoord, wat de oorlog in gang zet. En ook de keizer zal sterven. In de manier waarop het hele boek verteld wordt, voel je als lezer een soort warme, melancholische verbondenheid met de wereld van dat keizerrijk. En tegelijk voel je onderhuids de hele tijd, vanaf de eerste bladzijde, dat die wereld in verval is. Je kunt als het ware binnen en buiten het boek kijken. Aan de oppervlakte zie je vooral het perspectief van binnenuit, wat het geheel ook een heel tragische dimensie geeft. De manier waarop het lot van de grote held uit de ene oorlog wordt verbonden met dat van zijn kleinzoon in een andere oorlog laat dat op wrange wijze zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten