08 juli 2020

Mercy Street

Het komt zo ineens naar je toe. Je ziet een liedje. Je ziet in je lichaam hoe het voelde toen je het voor het eerst hoorde. Je ziet hoe het daarna ademde.

Je ziet dat liedje daar. Het is er nog. En je ziet haar. Ook daar.

Hier. Nu.

Looking for mercy, In your daddy’s arms.

Vaders. Armen. De zee. En altijd dat sluimerende verdriet.

Als je traag kijkt, na even wachten, zie je hoe mensen door je heen ademen.

Je kunt die adem aanraken, even echt en even ongrijpbaar als een golf.

En je kijkt.

Je vertrekt. Je hebt een afspraak waar je erg naar uitkijkt. Je staat te wachten naast het water. De regen is even gestopt. Je bent er veel te vroeg, zoals steeds. Het is niet erg. Je kijkt naar de mannen die aan het gebouw werken.

Daar komt ze aan.

Jullie gaan het café binnen.

Het gesprek valt al snel in een rustige warme stroom. Ooit, zo lang geleden, hebben jullie elkaars adem gezien. Het is altijd een mooie liefde gebleven.

Je wilt aan haar je verhaal vertellen. Je wilt zien hoe haar ogen zijn, je wilt luisteren naar je eigen stem, terwijl je vertelt. Alleen zo kun je weten waar je verhaal huist in je lichaam.

Er zou een woord moeten zijn voor drempels in je huid. Om dat stuk van je verhaal te kunnen vertellen, om die zinnen uit te kunnen leggen, die beelden te beschrijven, moet je als over een drempel in je huid.

Iets met de man. En dat wat je nooit weet. En dat wat op je weegt.

Je probeert het uit te leggen. Hoe het je open zou scheuren. Als. In die ene millimeter. Hoe groot het is. Dat.

En hoe je die andere plek al kunt zien. Hoe iemand je bij de hand neemt en je die andere plek laat zien.

En ze zegt: maar je was er altijd al.

Je kijkt naar je handen. Ze trillen. Het is goed.

Een verhaal over de dans. Waar je wel of niet samenvalt met jezelf, en waar je dat voelt. Het ontroert je dieper dan je kunt laten zien.

Spiegels.

Je luistert naar alle verhalen. Ze maken je gelukkig.

Je legt uit aan de meneer van het café dat jullie tegen de pijlen in het café weer uit zullen moeten gaan. Het mag. Hij glimlacht achter zijn masker.

Buiten is er weer veel regen, voor even toch.

Je gaat mee met haar, tot aan haar auto.

Je bent terug thuis. Het liedje komt weer terug. Je zoekt het op in de platenkast.

Je zou weer willen voelen hoe de vloer trilt door die diepe bassen. En er zijn die ritmes, die je vingers de hele tijd doen bewegen.

Misschien moet je het haar zeggen, denk je.

(Je hebt het geleerd door je ziekte, ooit. De rusteloosheid die over je kan komen, wanneer je denkt dat je iets belangrijks aan iemand moet zeggen. Het besef dat je morgen dood kunt zijn, en dat je misschien niet zou hebben gezegd dat je een gedachte voor haar had, en dat die zomaar verloren zou gaan in de plooien van de tijd. En als je die wel zou zeggen, en je zou morgen dood gaan, dan zou die gedachte kunnen blijven in de tijd. Verdwijnen in telkens nieuwe vormen van liefde, maar nooit meer verloren gaan. Zo zou het kunnen zijn, denk je.)

Je weet niet goed wat het is met dat liedje. Zoals je in een glimp in iemands ogen het verdriet kunt zien, net onder de huid geduwd. Niet iedereen ziet dat verdriet. Je moet alleen kijken.

Er is iets, net onder de huid van dat liedje, denk je.

Er was altijd iets, op het moment van die laatste zin in dat liedje.

Anne, with her father is out in the boat. Riding the water. Riding the waves on the sea.

Geen opmerkingen: