Het blijft wonderlijk, hoe de woorden bewegen. Je probeert iets te zien, te begrijpen of te veranderen. Plekken in je lichaam waar er geen zwaartekracht lijkt te zijn. Ze ontsnappen aan zichzelf. En je zou iets willen zeggen, net over die plek. Als je lang genoeg wacht, komt er, soms, een beeld. Of iets dat lijkt op een schaduw van een beeld. Daarna kun je proberen een woord daar naartoe te brengen. Waarna de plek zich lijkt te openen. Een beetje.
Soms zijn die plekken als een inscriptie, met woordloze woorden. Het is alsof zinnen van woorden die geen woorden zijn, die zich niet laten betasten, die hun eigen zwart gat zijn, zijn ingeschreven in die plek. Die woorden kunnen groot zijn en machtig. Ze kunnen heersen. Ze zijn autonoom, zo lijkt het wel. Ze kunnen doen rennen, ze kunnen doen bevriezen. Ze kunnen uitschakelen, ze kunnen splitsen.
Het is raar, hoe die woorden zich laten benaderen. Er is een pad gevormd. De voetstappen, telkens weer, hebben het gemaakt. Het pad lijkt het pad, het enige pad. Er zijn mensen die je bij de hand kunnen nemen. Ze gaan waar jij alleen struikgewas wist. Ze vragen je te voelen hoe de grond voelt daar. De restanten van blaadjes en takjes maken dat de bodem een beetje mee lijkt te veren. Zo lijkt de bodem zacht en ontvangend. En zo blijk je ineens op die plek te zijn, je had het pad niet nodig. Het is dan dat de woorden zich laten benaderen, dat ze bewegen. Stel je vast.
Er is die uitdrukking in het Engels die zo moeilijk naar het Nederlands te vertalen is. A leap of faith. Daar heeft het iets mee te maken, denk je. Soms ben je op verschillende plekken, hoewel je naast elkaar zit of ligt. Het lijkt alsof woorden dat gedaan hebben. Woorden hebben iemand naar een andere plek gebracht. Misschien lijkt het niveauverschil klein, maar het water stroomt niet meer heen en weer. Het water legt zich niet meer neer in een oppervlak dat stil is, als een geheim dat niet meer hoeft uitgesproken te worden. Er is iets verschoven, en soms lijkt het alsof woorden dat gedaan hebben. In dat ene moment van besef kun je iets van angst zien. Dingen die zich losgelaten hebben, een beetje. En wat je dan doet. Het is als een leap of faith. Dat je dan een beetje blind in de woorden springt. Je moet erop vertrouwen dat je kunt samenvallen met de woorden, als je maar traag genoeg kijkt naar je huid. En je blijft praten. Tot je ziet dat het de woorden zelf zijn die het doen. Ze blijven iets doen met het water. Tot je ineens merkt dat het weer heen en weer stroomt en dat de plekken weer ademen. Misschien kun je dat vertrouwen leren vertrouwen, alsof het zou kunnen blijven.
En er zijn de littekens. Niet zozeer als een klein reliëfverschil op je huid, maar als paden die diep zijn ingesleten. Als kloven in het landschap. Plekken die mooi leeg waren. Klaar om verkend te worden. Klaar om er in het gras te rollen, van een heuveltje. Klaar om een veilige plek van vertrek, uitzicht en aankomst te worden. Ze waren, voor de littekens er waren. Anderen hebben lijnen getrokken in dat landschap, vanuit hun verlangen naar wegen, of hun angst voor het duister. Als je kijkt naar die littekens, is het soms alsof kijken een vorm van aanraken is die tot wazigheid leidt. Ze weerstaan het kijken, ze zijn woordafstotend. Het is dan soms aan anderen om de woorden voorzichtig naar je toe te brengen. Die woorden zijn zacht met sluiers. Soms heb je de woorden van anderen nodig.
De plek waar je elkaar ontmoet. Als je alleen naar het vlak van de aanraking zou kijken, zou je misschien weinig zien. Misschien zie je de energie die beweegt. Misschien is dat het enige dat je zou moeten zien. Het kan zijn dat de woorden elkaar loslaten, op dat punt. Los als in: elkaar nog niet gevonden. Alsof de woorden verder van elkaar zijn dan de raakvlakken. De ene woorden zijn vrij en onthuld, de andere zijn nog ergens onderweg, stotterend. Die woorden daar, ze kunnen afstand maken, of ze kunnen een onvermoede ruimte uit de lucht sparen. Alsof je iets daar pas voor het eerst kunt zien, als een brug.
Er is iemand die je het water leert. Die zin schreef je eerder. Sommige zinnen begrijp je zelf niet, en nog minder weet je waar ze vandaan komen. Je weet alleen dat ze zo moeten zijn, zodra ze er zijn. Alsof ze iets vertalen uit iets in een andere taal, verspreid in onkenbaarheid. Sommige zinnen, zodra ze er zijn, maken je huid rustiger, veranderen je adem.
Soms krijg je woorden. Ze hebben zich vastgezogen in hevige kleuren. Of omgekeerd. Misschien kun je zo ook kijken naar de vlekken in je huid. Zoals de golf en de zee. Je leest de woorden, telkens opnieuw. Je moet over de woorden heen, om ze te kunnen openen. Misschien kun je zo leren zien dat er tussen uit handen en in handen geen grens is. Zoals je het water kunt leren.
De brief die op je wacht. Het papier dat daar naast je ligt, je hoeft je maar even om te draaien om het te zien. Het papier is geduldig. Misschien bevat het al de afdrukken, in inktafwezigheid, van de woorden die je er nog op moet schrijven. Ze heeft je tot een brief uitgenodigd. Ze heeft de woorden gezegd. Het is alsof die woorden al in het landschap liggen, terwijl je nog niet weet hoe je daar kunt bewegen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten