Er zijn zoveel beelden. Je ziet de dingen.
De trein trekt zich op gang.
(Je hoort de cello, terwijl je schrijft. Iets met de volle leegte.)
Je houdt van die trein. Het is een reis, denk je telkens. Je zou kunnen verdwijnen in het ritme van het landschap. Het landschap kijkt traag naar wie in de trein zit. Iets draagt je hier, het mag.
Het is mooi hoe de verhalen bewegen. Ze komen en gaan, als het getij. Ze zoeken zichzelf, ze zoeken elkaar. Ze raken elkaar aan, soms in lichte afstand, maar ze laten niet los. Het blijven in de woorden. Waarna ze zich weer neerleggen, telkens net een beetje anders.
Zo wil je graag ademen.
De stations onderweg zijn als magische plekken. Ze zijn ergens en nergens. Zoals dat ene moment van stilte en gewichtloosheid van de schommel in de lucht, net tussen klimmen en weer dalen. Je bent er tussen bewegingen.
(De cello. Buiten is er voorzichtige wind. Het is stil daar.)
Achterwaarts bewegen kan je beste weg zijn.
Je houdt ervan, hoe het gesprek verder gaat de hele tijd. Soms lijkt er iets te veranderen in het veld. Heel even zou je bang kunnen zijn. Dat kun je zien, die plek in het gesprek. Maar je blijft gewoon, en je zoekt de woorden, zoals je het alle vorige keren ook deed. Zoals je kijkt naar je adem.
Het huis.
Je bent blij daar te zijn.
Er is de hele tijd iemand naast je. Je verlaat jezelf niet.
De beelden die huizen in een lichaam. De littekens en de deuken. En het andere. Daar waar je heel bent. Daar waar je vrij bent. (Ze zal het je telkens opnieuw uitleggen.)
Iets neemt het over. Je kijkt ernaar, je schrikt een beetje. Iets over de leeuw en de vulkaan.
Iets draagt je hier, het mag.
Ze zegt een zin. En die ontroert je zo. (Je ziet de plek in het beeld, waar die zin gaat staan.)
(Je bent veel, soms. Het verwart je.)
Ze legt je de dingen uit, zoals alleen zij dat kan. (Een uur later zul je antwoorden. Je ziet de hand. De hand is het antwoord.)
Je vertelt de andere verhalen.
Het brede perron. De zwaartekracht verandert. Het dragen. En het wiegen.
Terwijl het landschap beweegt, verdwijn je in nabijheid.
Misschien ben je wel vrij.
Je bent weer in de stad.
De woorden lijken te kantelen, de woorden wachten, ze verbinden zich voorzichtig en geduldig, en leggen zich weer in hun adem.
Je probeert iets uit te leggen over het beeld dat je ziet. Met je handen op de tafel. Er is een daar, en er is een daar. En tussen die twee in, ben je te zien, heel, in alle stukken, zeg je. (Ze begrijpt al je beelden.)
Je houdt van de gesprekken, zeg je.
En iets over de flappen, en de dingen die je meeneemt. En heel erg lachen.
Iets laat zich leren, laat zich zien. Over de man.
Je ziet het allemaal.
Dit is mooi, zeg je.
De geluiden van de nacht.
Het terugkeren. En de beelden herschikken zich, het gaat door. (Terwijl het landschap kijkt naar wie er in de trein zit.) Wat blijft. En de danser.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten