‘Ik ben zo blij dat je met me mee wilde gaan vandaag, met de trein.’
‘Waarom zou ik dat niet willen?’
‘Ik weet het niet. Ik ben altijd een beetje bang om zoiets te vragen. Zoals toen met dat jurkje.’
‘Dat was toch geweldig. Ik was zo blij toen je dat voorstelde. Het was alsof jij iets mee in je handen nam wat altijd alleen maar bij mij had gelegen. Even verdween er iets van mijn schouders.’
‘Ik ben blij dat te horen.’
‘Jij kunt dat goed, gewoon een beetje mee lopen, zonder verder plaats in te nemen. Ik kan voelen dat je er bent, wanneer ik even naast me zou kijken.’
‘Dat is ook wat ik wil. Ik heb al vaak gedacht dat ik met jou de meest geweldige gesprekken kan voeren. Het is alsof ik nooit al die beelden in mijn hoofd uit moet leggen, alsof jij ze meteen ziet of herkent.’
‘Jouw hoofd is eigenlijk heel erg leesbaar. Ook omdat het niet stopt bij dat hoofd.’
‘Zoals de golf eigenlijk een beetje?’
‘Ja, inderdaad.’
‘De plek waar we nu naartoe gaan, ik wou al heel lang daar met jou naartoe. Ik wou wachten tot het moment daar was, maar ik wist het al lang. Het is als een soort ritueel. Als je daar ook geweest bent, kan iets zich neerleggen in mij, of zoiets.’
‘Zal ik het aan je zien straks?’
‘Ja, zeker.’
‘Ik wil heel graag met jou naar die plek gaan. Ik ben blij dat je me daar toelaat.’
‘Ik zal wel zenuwachtig zijn, hopelijk is dat niet te erg.’
‘Maar ik zal ook zenuwachtig zijn, wees maar gerust.’
‘Kijk, dat vind ik zo mooi hier. Hoe het landschap verandert. Je kunt kijken, een beetje verdwijnen in de beweging. Misschien is dat ook wel een vorm van overgave.’
‘Je ogen zijn zacht, terwijl je dat vertelt. Dat is goed.’
‘En de kleur? Welke kleur hebben ze nu?’
‘Ik zeg het niet. Dat moet een geheim blijven.’
‘Toen ik je vorige week zag, zag ik ook je ogen veranderen. Het duurde een tijd. Het was alsof ze net als je handen warm moesten worden.’
‘Zo was het ook.’
‘Ik vind het altijd mooi, je te zien bewegen in al je gezichten.’
‘Misschien ben ik wel een trein?’
‘Of alleszins een rivier.’
‘Heb je er trouwens nog aan gedacht om dat pakje mee te nemen?’
‘Ja hoor, zoiets vergeet ik niet.’
‘Jij vergeet nooit iets, denk ik.’
‘Dat weet ik nog niet zo goed.’
‘Ik was nog aan het denken vorige nacht over hoe je nooit echt verloren gaat. Ik kon er als kind al ’s nachts van wakker liggen. Waar je naartoe gaat, aan de andere kant van het leven.’
‘En heb je er vertrouwen in?’
‘Een stuk van mij is alleen maar deel van dat grote, is de zee. Daarin kan ik niet verloren gaan.’
‘Het ontroert me altijd, als je daarover vertelt. Jij hebt er meer woorden en beelden voor dan ik. Voor jou is de zee altijd zo dichtbij. Ik moet altijd een beetje wachten. Ik weet dat de zee er is, maar het is alsof ze van me vraagt dat ik een beetje moeite doe of zo.’
‘Ik zie je altijd heel graag bezig, als je zo een beetje moeite doet. Dan zie ik ook iets van die rustige kracht in jou. En dat wat altijd heel is gebleven.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Moeten we trouwens niet bijna overstappen?’
‘Nee, nog niet helemaal bijna, het is nog een station verder.’
‘Maar wel bijna bijna dus.’
‘Ja, maar maak je maar geen zorgen. Ik sta altijd al een stuk te vroeg klaar aan de deur.’
‘Dat is wel handig. Ik wil altijd nog allerlei dingen doen op het laatste moment.’
‘Komt helemaal goed. Ik zorg ervoor.’
‘Mmm.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten