Je bent niet zo goed in kanker.
Het is geen metafoor, het is geen geschenk van een of andere diepere zin, het is een kloteziekte.
Je weet niet goed waar je met je kwaadheid naartoe moet, wat je met je opstandigheid moet doen.
Misschien zijn er in enkele weken net iets te veel kankerverhalen naar je toe gekomen. Verhalen die er soms al waren, verhalen die erbij kwamen.
Je weet niet goed hoe je al die verhalen rustig in je handen kunt houden. Je buigt je hoofd voor de verhalen, voor wat die mensen meemaken. (Je denkt aan al die verhalen die je niet eens kent, die er nu ook zijn.) Je probeert gewoon te blijven, in dit hier, of zoiets. Het gaat helemaal niet over jou. (En tegelijk is iets in jou zo razend, eigenlijk.)
Je kijkt naar je handen. Je roept tegen de krant of tegen het scherm als er weer eens iemand zegt of lijkt te zeggen dat het hem of haar helemaal niet kan schelen hoeveel mensen er op de intensieve liggen. Je denkt aan die mensen die hun kankeroperatie voor de derde keer moeten laten uitstellen of gewoon lang moeten wachten nu. (Je probeert te blijven oefenen in empathie en alles begrijpen en niet oordelen. Alle werkelijkheden zijn wat ze zijn. Dat zien lukt ook allemaal wel. Je begint niet te roepmailen of brultweeten. Maar iets in jou… is… zo razend… Op iets.)
Het zijn misschien omweggevechten. Een soort driebandenkwaadheid. Of misschien gewoon machteloosheid voor gevorderden.
Het zou handiger zijn als je tegen die ziekte zelf zou kunnen brullen. Maar zo werkt het dus niet, blijkbaar.
(En toch, ben je…)
Je hebt in de loop der jaren al zoveel mensen verloren aan die stomme ziekte. En ook dat is het leven. (En toch, ben je…)
Het is goed, even stil te zijn in dat besef, denk je, telkens weer. Ze kijken naar je, je ziet het altijd, hoe ze naar je kijken. Blijf maar in de buurt, denk je, het is goed.
Het is zo verwarrend allemaal.
(Je weet soms niet waarom jij zoveel geluk hebt gehad, en die anderen niet. Je weet dat die waaromvraag verkeerd is. En toch weet je soms niet waarom. Het is.)
(Je weet soms niet goed wat je moet doen met dat leven dat jij terug hebt gekregen, en die anderen niet. Of je het wel genoeg eert, elke dag. Ze kijken naar je.)
(Je had toch de afspraak gemaakt met de kosmos dat niemand van jouw dierbaren nog kanker mocht krijgen, omdat jij het al had gehad. Je weet ook wel dat dat volstrekt belachelijk is en dat de kosmos niet op die manier onderhandelt. Je weet dat in die zin de kosmos wel een metafoor is, of iets, wat dan ook. En toch ben je kwaad omdat de kosmos zich niet aan de afspraak houdt.)
Het is zo verwarrend allemaal.
Misschien is het goed om in verwarring te blijven, te blijven kijken. Telkens opnieuw.
En je zou graag iets willen kunnen doen, met die handen of zo, maar zo werkt het dus niet. Je kunt hopen voor wat je nog niet weet, en je kunt kijken en het hoofd buigen voor het lijden dat er is. De verwarring is voor af en toe even, als niemand kijkt. Die zou je willen kunnen afleggen, en soms lukt dat ook. Om in die afwezigheid aanwezig te kunnen zijn, dat is dan de oefening, of zoiets. (Misschien is het niet zo erg dat je het allemaal niet altijd goed weet hoe dat moet.)
Kijken en blijven, misschien is het dat wat we te leren hebben, elke dag.
En je denkt dat het goed is, dat je dat moet doen. Telkens weer even gaan staan op die plek, waar leven en dood en ziekte elkaar raken. Die verwarrende plek. Dat ritueel. Opdat je niet zou vergeten.
En ondertussen gaat de tijd verder. Volgt de ene dag op de andere.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten