Week. Een beetje toch.
Doorwaadbaar zou ook het woord kunnen zijn. Misschien.
Eerst de dingen die je nog te doen hebt. De berichtjes. De boeken. (Je zou het liefst iedereen een boek willen geven.) Kleine woorden die je erg ontroeren. (Watje. Welkom.)
De beelden gaan nog door je hoofd. Die wonderlijk mooie serie die je aan het volgen bent. Ze is zo ongelooflijk goed. (Je vond het boek ook al zo goed.) Hoe ze naar elkaar kijken, hoe ze telkens weer bij elkaar terechtkomen. Maar vooral hoe stil het kan worden. Ze trekken en duwen, met zichzelf, met elkaar. Ze dwalen, doen domme dingen, doen pijn. Ze zijn rusteloos. Wanneer ze weer bij elkaar komen wringt het en schuurt het telkens. Woorden ketsen af. Ze staan zichzelf in de weg. Tot ze weer, telkens opnieuw, op die plek komen met elkaar. Ineens wordt alles stil. De macht trekt zich terug. Ze praten alleen maar, ze praten echt, ze raken elkaar aan, ze blijven de hele tijd daar in dat moment, splitsen niet, ze kijken naar elkaar. Ze vluchten niet, bevriezen niet, ze zijn alleen maar. Telkens even. Misschien worden ze langzaam rustiger. En je vindt een filmpje met een lang interview met de acteurs. Het is zo heerlijk om hen te horen praten. Hoe ze naar hun personages kijken, hoe ze zich voorbereidden. Ze krijgen de vraag wie van de twee personages uiteindelijk het meest macht had over de ander. Ze antwoorden, zo zorgvuldig en breekbaar. (En de hele tijd heb je een krop in de keel.)
(Je zou het iemand willen vertellen, denk je. Kijk, zo kan het. Het kan stil worden.)
(Je denkt nog aan die vraag over het jongetje. Je ziet het beeld. Hoe het tot je spreekt.)
Je luistert. Je hoorde hem de vorige dag op de radio praten over zijn nieuwe plaat. Je luistert naar enkele nummers. (Je bent er nog altijd niet echt aan gewend om dat zo te doen. Het zou moeten met een plaat of een cd, denk je.)
Je loopt door de stad. Op weg naar je maatje. Je had het gezegd, de vorige dag, dat je hem dat boek zou geven. Je had ineens geweten dat het zo hoorde. Het boek uit handen kunnen geven maakt je rustig. (De dingen zijn zoals ze moesten zijn. Het is goed. Iets kan zich neerleggen.)
Je leest verder in de weekendkranten. Je slaat de pagina’s voorzichtig om.
Je had met jezelf afgesproken dat je nog een beetje zou poetsen. Om de vakantie af te ronden. Het is beter zo.
Je legt een andere plaat op. Die muziek houdt je steeds gezelschap tijdens het poetsen. (Je hebt nog altijd maar een deel van de collectie van je vader gehoord, denk je.) En ineens is daar Do You Know What It Means to Miss New Orleans. Even val je door de tijd. Die nummers zitten al bijna een heel leven ergens in je lichaam, denk je. Het is goed dat ze hier zijn, denk je. Toch nog even. Misschien horen ze bij je huis.
(Je probeert een rughouding te zoeken.)
Het huis zegt dat het goed is dat je weer af en toe wat meer weg zult zijn. Weer naar daar, om terug naar hier te kunnen komen. (De planten vertellen je nog iets.)
Je hebt nog twee boekenbijlages opgespaard. Om jezelf te verwennen.
(Ze zitten in een kring. Wat hebben jullie nodig? Je hoort de antwoorden.)
(Even wordt het heel stil. Je kantelt in de avond.)
Je hebt een zwak voor dat programma waarin spullen gerestaureerd worden. De herinneringen die ze belichamen. (Soms is het alsof je niet alleen kijkt. En het is goed.)
(Je ziet de woorden. Je neemt er enkele van.)
Week. Een beetje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten