09 oktober 2021

Misschien zijn er verhalen

 

Ze komen je huis binnen. (Je bent een klein beetje verlegen, hopelijk merken ze het niet.) Het eten is klaar. Je kijkt, en luistert naar de verhalen. Iets wordt trager in je. En het is goed, denk je, dat de taart iets doet met de verhalen. Kwetsbaar is goed.

Er is iets met frangipanetaart. Wat het is, weet je niet. Misschien hoort het bij een mythe.

Je kijkt uit naar weer een aflevering van die serie. Je kijkt alsof je daar bent, bij hen in de kamer, die man en die vrouw. Doe dat nu niet, zeg dat nu niet, zou je soms willen roepen. (Iets trekt zich nog meer terug in jou.)

De andere dag. Je staat voor de groep. De les loopt goed, nadat ze wat aarzelend op gang kwam. Je probeert iedereen mee te krijgen, en het lukt voorzichtig. Soms is het alsof het niet helemaal klopt, dat je gewoon de les moet afwerken. Soms zou je gewoon willen vragen aan haar of haar of haar. Vertel me je verhaal. Vertel gewoon, en laat me kijken naar je verhaal.

(Een rare buikweek, iets als een uitgesteld verhaal.)

Een productieve dag. Alle dingen die je wou doen, netjes een voor een.

In de vergadering loop je tegen iets aan, niet voor het eerst. (Nadien begrijp je wat het is in je dat reageert, welk stuk.) En je weet al wat zal zijn, in de nacht. Het moet gewoon door je heen schuiven, als een rusteloos kind. De rare dromen kijken toe.

Het is druk in de trein. (Het is alsof je lichaam met zichzelf praat. Iets over het woord nabijheid.)

Je legt het punt uit. Je wilt trekken, in die richting. Je ziet het waar je naartoe zou willen. De dingen trekken het naar een andere kant, een beetje.

Een mooie avond met een dierbare vriendin. Het gaat over verhalen. Verhalen die wij schrijven, verhalen die ons schrijven. Je ziet het, ergens in je huid. De tranen.

(Het verdriet zal zich uitspreiden over enkele dagen, denk je.)

(Je buik weet de weg niet helemaal in de nacht.)

De ochtend is koel, misschien wel koud.

Op weg terug naar huis na een vroege ochtendvergadering zie je iets moois. (Het blijft bewegen in je hoofd.)

De dingen die je te doen hebt, steeds op die dag. (Misschien zou je meer de leegte tussen de dingen willen.)

Je bent op weg, die avond. In een zenuwachtig verlangen. Je loopt door de stad.

Voor het eerst sinds zoveel maanden ga je de schouwburg binnen. Alles is er nog. Je weet nog hoe het moet. (Het is zo lang geleden, en tegelijk lijkt het minder lang in je hoofd.)

De rijen vullen zich. (Het is alsof je lichaam praat met zichzelf, alsof iets zich verder herschikt.)

Hoe gelukkig je bent, daar in die stoel, zodra de eerste klanken komen. (Hoe het je tegelijk nog steeds even erg stoort, die mensen die blijkbaar liever foto’s of filmpjes maken dan gewoon te luisteren.) Hoe gelukkig je bent. (Een fadoconcert, met de fadovriendin.)

De zangeres wordt week, jullie zien het gebeuren. Iets in haar wordt zacht, herkent zichzelf weer, zo lijkt het.

In de nacht loop je naar huis. (Je zou aanraakbaar kunnen zijn. Je lichaam denkt na over nabijheid, en hoe dat zit.)

Uitgestelde dromen, misschien wel.

Het is koud in de ochtend.

De mevrouw in de winkel tikt vol aandacht al je boodschappen in op de kassa, vraagt telkens welke soort appels, peren, aardappelen, brood je hebt genomen. (Ze heeft net iets te veel bruin in haar kleren, denk je. Misschien is er een verhaal.)

Op weg naar het station haal je de citroentaart op. (Die is crimineel lekker, weet je van een vorige keer.)

Op weg naar een vriendin die je al een tijdje niet meer zag. Je zou willen dat de treinreis zacht is. Het is net iets te druk in de trein. (Je hebt, eigenlijk, geen zin in die mensen die verspreid over drie banken verdwaasd liggen of hangen na een nachtje stappen.)

Het is zo fijn om haar weer eens te zien. (De citroentaart is inderdaad crimineel lekker, nog steeds.)

Verhalen bewegen heen en weer, omringd door kasten vol verhalen. Wat je hoort, het maakt je week.

(Je moet nog iets opzoeken over je juiste geboorte-uur.) 

De trein terug is zacht.

(Weer thuis wil je alleen maar warm.)

Geen opmerkingen: