03 oktober 2021

Als het water


‘Het is als een traag ritueel. Met het water. Laat het maar gewoon gebeuren.’
‘En waarom zou jij dat doen?’
‘Gewoon, omdat ik het graag wil doen. Hier wil ik zijn, nu, zo.’
‘Laat me nog even wennen aan dit water. En aan dit moment. Er is precies nog zoveel tijd die om me heen hangt. Het is alsof ik die nog af zou moeten kunnen leggen.’
‘Misschien trekt de tijd zich wel vanzelf terug en hoef je je daarover geen zorgen te maken.’
‘Een beetje zoals je verdwijnt in de muziek, bij een concert. In het begin ben je soms nog een beetje in de war, alles van daarbuiten beweegt nog over je huid of zo. En na een tijdje merk je dat je helemaal in de muziek bent.’
‘Ja, dat is een mooie gedachte. Dit is zo eenvoudig, hier. En je weet dat ik je ken.’
‘Het is nog een beetje moeilijk, dat krijgen.’
‘En het is heel handig dat ik aan deze kant ben, zou ik kunnen zeggen. Dus misschien is het voor mij ook wel een beetje oefenen, om het traag te doen.’
‘Hoor je hoe stil het ondertussen geworden is? Alsof de geluiden zich hebben teruggetrokken.’
‘Ja, inderdaad. Het doet me goed. De dag was zo vol, tot nu toe.’
‘Gaat het al beter met jou? Voel je waar je plek is?’
‘Soms wel, maar vaak ook niet. Soms is het alsof ik ergens ben waar ik niet mag zijn of waar ik een rol speel. En iedereen weet dat, denk ik, maar niemand zegt er iets over. Het is dan alsof ik net naast mezelf ben. Hier is het beter, nu, hier weet ik wie ik ben en val ik met mezelf samen.’
‘Soms ben je zo rusteloos, is het alsof je een klein beetje voor jezelf uitloopt de hele tijd. Dan weet ik niet goed wat je echt denkt. Nu lijk je rustiger. Je stem klinkt ook anders. Dieper, en meer hier.’
‘Dat is wel waar, denk ik. Het is niet zo moeilijk bij jou. Je bent heel aanwezig altijd. Niet in de zin van veel ruimte innemen of aandacht vragen, veeleer het tegenovergestelde. Aanwezig zonder dat er iets trekt, dat zou het kunnen zijn. Je bent er.’
‘Gisteren dacht ik nog aan dat gesprek dat we ooit hadden, in de tuin. Het was een warme avond in augustus. Het gras was koel. De maan was helder.’
‘Ik herinner me die avond nog. Het deed me goed om met jou te praten. Er waren dingen in mij die me zo rusteloos maakten. En jij ging ze niet uit de weg, luisterde gewoon, en praatte erover door, alsof het gewoon was. Iets ontspande in mij, voor het eerst precies.’
‘Dat ontroert me. Het is ook voor mij een dierbare herinnering. Het is alsof ik nog elke dag iets te leren heb, over wat mijn lichaam soms onrustig maakt, wat het zich herinnert.’
‘Ik denk dat je dat wel goed doet. Beter dan je zelf beseft, denk ik. Het is mooi om naar je te kijken, in het algemeen bedoel ik, om te zien hoe je met jezelf beweegt.’
‘Misschien zie jij dat beter dan ikzelf. Ik weet het allemaal niet zo goed. Soms is het wel alsof mijn lichaam langzaam zachter wordt. Alsof het stilaan enkel nog hier en nu is, met af en toe dan een herinnering.’
‘Dat is wat ik zie ja. Wat zie jij bij mij?’
‘Soms zie ik nog jouw twee leeftijden met elkaar in gevecht. Een stuk van jou is heel jong en speels. Een ander stuk van jou is veel ouder, en laat zich niet zomaar zien. Af en toe, zoals nu, voel ik dat je ergens tussen de twee zit. Zonder nood om zo jong te zijn, zonder schrik voor dat wat ouder is. En dan is het alsof je lichaam anders wordt. Met zachtere lijnen, denk ik.’
‘Ik wou dat je gelijk had. Ik denk dat ik begrijp wat je bedoelt, maar ik kan dat niet zo goed zien bij mezelf.’
‘Geloof me maar.’
‘Ben je klaar voor het water?’
‘Ja.’

Geen opmerkingen: