23 januari 2022

Justine


Ik zag haar voor het eerst die ochtend op het perron. We stonden allebei te wachten op de trein, die ondertussen al twaalf minuten vertraging had.

Ze kwam naast me staan en vroeg wat ik van het licht dacht.

Ik vertelde haar dat ik elk jaar rond deze tijd een beetje verlang naar het licht van februari. Het is een soort verlangen naar iets dat bijna binnen handbereik is en dat tegelijk onvatbaar is. In februari stel je, terwijl je wat staat te dromen op het perron ’s ochtends, ineens vast dat het licht van februari er is. Het is licht, besef je ineens.

Ik zag aan haar ogen dat ze glimlachte. Ze had mooie ogen, dat zag ik ook.

Ze heette Justine, zo zei ze. Of dat van dat liedje was, vroeg ik. Nee, maar ze vond het ook een heel mooi liedje. Ik vertelde haar over die ene zin in dat liedje die me elke keer opnieuw een beetje week maakt.

‘De voorbije dagen was het alsof ik de hele tijd week was. Bij elke film, elke serie, bij zoveel liedjes op de radio, stukken in de krant, een kind dat aan het spelen was op het plein, altijd was het daar. Het was alsof mijn huid open stond.’ Dat zei ze.

Ik vertelde haar dat ik de vorige week ook zo’n dag had. Het was een dag in de week, maar het was ook een weekdag, dus. Ze glimlachte.

‘Soms verlang ik naar drijven. Gehuld in alleen maar het water en de lucht zou ik dan willen drijven, op warm water. Heel lang. Zonder iets te zeggen. Er mag iemand bij zijn, maar het hoeft niet.’ Ze sloeg haar ogen neer.

Ik zei haar dat ik het een mooi verlangen vond. Je kunt al bijna voelen hoe het zou kunnen zijn, gewoon door eraan te denken.

Ze vertelde me over een verdriet dat in haar huist, een oud verdriet. Ze zei dat het niet erg is dat het er is. Het moet door je lichaam heen, zei ze, in de tijd die daarvoor nodig is.

Ik vertelde hoe ik soms verlang naar zachtheid. Niet in de zin van iets softerigs of zo. Maar gewoon een soort beeld dat je een dag lang alleen maar omringd wordt door zacht. En dat dan ook je huid verandert.

‘Misschien is dat iets als dat drijven? Dat je een beetje wilt weglekken of zo?’

We begonnen allebei te lachen. Ik zei nog iets over dat je dat weglekken het best in de regen doet, omdat het dan niet zo opvalt.

Ondertussen was de trein er. We stapten in. Bijna de hele wagon was voor ons alleen. Het licht in de wagon was net iets te hard voor onze woorden. Maar je kunt februari er altijd wel een beetje bij denken.

Ik vertelde haar over de ingewikkelde dromen die ik de vorige nachten had gehad. Zoals die ene, met al die mensen die heen en weer gingen, en mijn vruchteloze pogingen om de afwas te organiseren. En hoe meer ik heen en weer liep om die afwasteiltjes te zoeken hoe moeilijker het werd. Ze waren er eerst wel, in grote hoeveelheden. Maar zodra ik ze wou nemen, waren ze ineens verdwenen, of veranderd in iets anders.

Zij vertelde over een droom waarin ze de trap opliep naar boven, en voelde dat het misschien niet meer zou lukken om nog terug naar beneden te gaan.

Buiten waren er felle kleuren te zien in de lucht. Soms zwegen we even, en keken we alleen maar.

Ze zei nog iets over het boek dat ze aan het lezen was. Iets over winteren.

Ik zei dat ik dat boek nog had aangeraakt in de winkel. Soms moet ik aan een boek kunnen voelen om te weten of het iets zal zijn voor mij. En soms weet ik dan of ik het meteen mee wil nemen, of later, of niet. Of dan weet ik of het boek iets zal zijn voor een van de mensen die ik graag zie.

Ze zei dat ze dacht dat het boek wel iets voor mij zou zijn. En dat ze hoopte dat ik er dan iets over zou vertellen tegen haar, als ik haar nog eens tegen zou komen in de trein. Misschien wel met het licht van februari.

Het leek me een heel goed plan.

Soms zou je willen dat een trein tijdens de rit vertraging heeft. Maar het leven loopt niet altijd zoals je zou willen.

Geen opmerkingen: