Een nieuwe week. Je staat te kijken in de ochtend naar die kleine levende dingetjes. Enkele dagen eerder stopte je de zaadjes van de zonnebloemen in de aarde in die bak. En daar zijn die kleine groene levende dingetjes al, ze zoeken het licht. (Iets daarvan had je nodig, denk je. Gewoon ernaar kijken, en voelen hoe het iets zacht maakt in jou.) Ik moet haar een foto sturen, denk je.
Je haast je, tussen twee vergaderingen. (Soms, in je dromen, haperen je benen op zo’n moment. Wat je ook doet, ze lijken zich vast te zuigen in de grond. Net wanneer je probeert weg te lopen. Gelukkig is het nu geen droom.)
Later, een andere vergadering. Je ziet er een beetje moe uit, zeg je. Ze vertelt hoe het komt. Het gesprek beweegt naar muziek, platen. Het verandert haar, in dat moment, alsof het iets opent. Je bent blij.
Een andere dag. Je meldt je aan voor de afspraak. De meneer aan het onthaal is vriendelijk en beweeglijk. (En niet iedereen heeft valse wimpers. Wat een hele geruststelling is.)
Je leest een verhaal. Eindelijk begrijp je het, dat van die champignons.
Die avond, de samenkomst. (Soms is het raar dat je de indruk krijgt dat je bijna de jongste van de hele groep bent.) Babbeltjes. Iemand wil je iets zeggen – ongetwijfeld goed bedoeld – en vergelijkt je met een monnik. (Enigszins suboptimaal.)
Een andere dag. Een namiddagafspraak. Je komt de koffiebar binnen, ziet een vriendin die je al lang niet meer zag. Ze maakt je attent op de Herman Van Veen-look. (Is je haar al weer zo erg aan het groeien?)
Je stuurt haar een foto. Ze is blij, denk je.
Die avond. (Op een of andere manier geeft het je een goed gevoel, dat het op tijd is.) Je hebt de documenten voor de vergadering netjes voorbereid. Alles is genummerd, staat mooi bij elkaar. Je verzendt het, een week van tevoren, zoals steeds. (Iets met de kosmos, denk je.)
Een droom in de nacht. Misschien ben je half wakker, je weet het niet. Je kunt lang in de droom blijven hangen. (Het heeft iets van een cadeau, denk je.)
Een andere dag. (Het lijkt alsof de droom nog de hele dag aanraakbaar blijft.)
De meneer die de gasketel komt controleren is aan de slag. Wanneer je even in de kamer komt, zie je hem bezig. Hij leest het apparaat, is met allerlei dingen bezig, heel beheerst en rustig. (Misschien is het een stressgevoelig apparaat. Zo’n dingen weet je nooit.)
Tijdens de vergadering. Je vraagt je af of de mevrouw aan de andere hoek van de tafel – je zag haar nog niet eerder – hoort bij de mooie naam op je lijstje. Na de vergadering vraag je haar naam. Ze is het. (Bijna zeg je: o ja, u bent van die mooie naam. Je doet het maar.)
Die avond ben je op weg naar de lezing die je gaat geven. Je denkt na over de eerste zinnen. Misschien zullen er maar heel weinig mensen komen, was de vrees. Ze staan al op je te wachten, en even later is het hele zaaltje vol.
(Je hebt dit verhaal al enkele keren verteld. Je probeert het een beetje te kneden in wat je bedacht had onderweg.)
Iemand vraagt wat je met die ene zin bedoelde. Ze kan het niet goed vatten, zegt ze. Het is een metafoor, vertel je iets later nog eens. Het klaart op. (Je schaamt je een beetje, had het beter moeten doen.) (Je leert iets over jezelf, over de beelden in je hoofd, hoe je hoopt dat de beelden je verhaal zullen vertellen.)
Je krijgt een heel mooie reactie. Dat wat je probeerde te zeggen over de kinderen, ze heeft het helemaal begrepen.
(Iets gebeurt weer. Iets met mannen en emoties, denk je.)
(Op weg naar huis maalt het nog door je hoofd. Je staat, laat al, de afwas te doen. Het gaat niet. De nacht zal het uit je los moeten weken.)
Een andere dag. In de trein. Een papa en zijn zoon. Het jongetje zegt tegen zijn papa wat hij moet tekenen. Een poes. Een vlinder. De papa probeert zich er iets te gemakkelijk van af te maken, laat het jongetje blijken. De papa tekent verder, tot het goed is.
Je bedenkt dingen die je misschien nog moet veranderen wanneer je die lezing volgende week nog eens geeft. Of niet, net niet.
(Kijken naar alles wat is, denk je.) Je krijgt nog een mooie reactie.
Je werkt je hele lijstje netjes af.
Je leest een verhaal over okselhaar. (Je zou iets willen zeggen.)
(Wat bezielt mensen om roepmails te sturen, vraag je je af. Je herkent zinnen van de vorige avond, denk je.)
Je legt aan de mevrouw in de winkel uit dat je dus uitzonderlijk niet op zaterdagochtend zult komen voor de weekendboodschappen, maar al op vrijdagavond. (Afwijkingen van je voorspelbaarheid verdienen een uitleg.)
Weer thuis. Je gaat kijken naar de bak bij het raam. Ze zijn weer gegroeid, denk je. Je glimlacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten