Wie groeit in wie?
Je zag de armen, de handen van een dochter. Je zag daar, de armen, de handen van een moeder.
Iemand leerde je het ooit. Kijk naar de handen. Kijk en dan weet je alles. (Dat kwam er later bij.) Dus keek je naar handen. Je keek naar haar handen.
Ze bleven in je herinnering.
En je keek, later, naar de dochter. Wanneer ze klein zijn, zijn ze – naast zoveel andere dingen – ook de mogelijkheid van zichzelf. En wanneer ze groter worden, groeien in wie ze zullen zijn, zie je ook hoe ze in elkaar groeien.
Maar hoe gaat het juist? Groeit je vader, moeder, grootvader, grootmoeder in jou? In armen, handen. In hoe je kijkt, beweegt. Hoe je staat. In je evenwicht. Of groei je in je vader, moeder, grootvader, grootmoeder, die al als een mogelijkheid in jezelf waren? Terwijl je van hen weg groeit, elk uur een beetje meer, is er iets dat zich in de tijd neerlegt.
En er is ook dat wat je zelf maakte. Dat wil je toch kunnen geloven. Wie je bent, het is een verhaal. Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt. Het verhaal dat elk uur verandert.
Soms wil je dat jouw lichaam in niets het hunne is. Dat het toevallig geworpen is in de dingen, en alleen maar gevormd door jouw verhaal. Waar het minder ontheemd is.
En soms zie je ineens in de spiegels in de lift hoe je haar achteraan overgaat van licht naar donkergrijs. Zoals het bij je grootmoeder was. En soms hul je je in hoe je grootvader stond, daar in de keuken, waarna het rustig wordt.
En soms zie je ineens die foto weer. Hij poseerde voor jou. Hij stond daar waar hij zo vaak stond, aan de werktafel. En dan is het goed dat je even in hem kunt schuiven. (Het is rustig daar.)
Je kijkt naar de kinderen. Ze zijn voorbij een drempel. Ze kantelen naar een evenwicht dat later zal komen, dat zich al aankondigt. En je ziet hoe ze weg groeien van hun moeder, en je ziet hoe hun moeder in hen groeit, en daar tegelijk ook verdwijnt. Hun moeder zit naast je. Zij en jij, ineens zo in het lichaam van hier en nu. Alsof het, net daardoor, gemakkelijker wordt om die foto’s weer te zien, toen jullie allebei nog zo klein waren.
Je zult het nooit weten, waar jouw handen naartoe zouden zijn gegaan, hoe ze zich zouden hebben neergelegd in een ander lichaam. Het is niet zo erg. Daar ging het nooit om. (Het landschap herinnert zich je ook, trouwens.)
Misschien had het je verdrietig gemaakt. Misschien net niet. Het is niet zo erg.
Je kijkt naar de dochter. Soms zie je waar ze naartoe zal groeien. Soms helemaal niet. Soms zie je hoe ze verandert, elk uur.
Hoe zou het trouwens zijn wanneer een golf ouder wordt?
Soms kijk je in de spiegel, zie je helemaal niemand. Soms zegt iemand je dat ze iemand ziet in jou. Soms zegt iemand iets over je stem, over je handen. (En tussen dat alles verdwijn je.)
En ondertussen kijk je. Misschien is alles ondertussen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten