02 april 2023

Tussen identiteiten


De week dient zich aan als gevuld. In je hoofd is er dat ene moment, aan het einde van de week. Het lijkt zo overzichtelijk, je zult het allemaal heel goed kunnen voorbereiden. In het echt zijn er de dingen die tussen de andere dingen komen. En zo beweegt de tijd, en zo is het ook goed.

Er staan nog enkele dingen op je lijstje, gewoon alles afwerken, en het komt wel goed, denk je. Je lichaam hapert nog een beetje, is nog een beetje in de vorige week, in de zondag. Misschien beweegt je lichaam altijd tussen lichamen. Misschien ben je elke dag een nieuw verhaal over al je delen. Misschien beweeg je in meervoud.

De vergadering. Je hebt geprobeerd alles netjes voor te bereiden, zoals steeds. (Je ziet de tabellen met opmerkingen, even ben je weer toen.)

Een andere dag. Het gesprek loopt een beetje moeizaam, zoals je enigszins had verwacht. Je probeert hier te blijven, maar het raakt aan andere verhalen. Misschien voert je lichaam terwijl andere gesprekken.

Die avond loop je na de vergadering weer naar huis. (Je vraagt je af of het zal lukken om alles netjes voor te bereiden. Zul je op tijd een menu in je hoofd hebben, zul je de lijstjes zien, de volgorde van de dingen, zal alles op tijd klaar zijn, zullen ze het lekker vinden, …)

Een andere dag. Je bent een klein beetje rusteloos. Die avond staat er iets belangrijks te gebeuren. Je hebt alles al dagen voorbereid, je bent klaar, denk je. Je weet nog niet hoe ze zullen reageren. Het komt wel.

Voor je vertrekt die avond pak je haar cadeautje nog in. (Ooit zal die rol inpakpapier op zijn, maar ooit is voorlopig nog onbepaald.) Op weg naar de vergadering zie je haar nog even.

Ze luisteren allemaal naar je verhaal. (Over energie, zonnedaken en laadpalen, een studie, communicatie, …) Je hebt geoefend in je hoofd, welke woorden je best wel en welke je beter niet gebruikt. Je bent blij wanneer iemand anders begint over kinderen, en wat we nalaten. Het gaat vlotter dan je had gedacht. Een verhaal kan beginnen. Wanneer je bijna thuis bent, vraagt een van de buren of je er al meteen die avond aan zult beginnen. Je antwoordt dat je eerst nog even de afwas moet doen. (Iets in je is een beetje trots.)

Een andere dag. Die namiddag zit je samen met je andere collega’s. (Zo denk je nog steeds over hen.) Je bent dankbaar dat je daar mag zijn, bij hen, op die plek waar je vroeger zoveel tijd doorbracht. Je beweegt tussen toen en nu, je bent nu en hier.

Op weg naar huis loop je even langs bij de apotheek, voor wat zich de volgende week zal afspelen. (Iets in je is een beetje zenuwachtig, zal het dit jaar wel goed verlopen? Iets in je zegt dat alles goed zal komen.)

(In je hoofd was het voorzien dat je die avond uitgebreid met de stapel kookboeken voor je zou zoeken en wachten op wat zich zou laten kiezen.) Er zijn nog al die andere dingen die zich naar voor hebben geduwd, die eerst willen. (Misschien is een dag later kiezen ook nog wel goed, denk je.)

Een volgende dag. Je probeert snel alle dringende dingen af te werken, je wordt verwacht in die commissie. (Je hebt al drie keer gemeld dat je te laat zult zijn, ze weten het, zullen het niet erg vinden, en toch…) Het verloopt goed allemaal, je leert weer veel. Tijdens de pauze is er ineens een gesprek over kanker. (Je vertelt over de mensen die er niet meer zijn, die over je schouder meekijken.)

Op weg naar huis al snel een deel van de boodschappen voor de volgende dagen doen. (Het geeft een beetje controle.)

Die avond zou je naar die samenkomst gaan. (Iets in je hoopt stiekem dat het niet lang zal duren, zodat je die avond alsnog het kookboekenritueel zou kunnen doen.) Je komt binnen, ziet meteen enkele bekenden, de avond begint.

De drie vrouwen in het panel, de vrouw die het gesprek leidt. Het raakt en ontroert je, het verwart je, het maakt je stil. Je hoort verhalen over tussen talen, identiteiten, lichamen, plekken zijn. Overal een beetje vreemd, ontheemd, op de dool. Je bent doorwaadbaar.

Een mooi gesprek nadien. Het was al weer een lange tijd geleden dat je haar nog zag. Telkens was er een gesprek dat de volgende keer verder zou gaan. En het begint, even, en het is mooi en breekbaar. Het gaat een andere keer verder.

Nog een mooi gesprek nadien. Ze vraagt je allerlei dingen, je probeert zo goed mogelijk te antwoorden. Je hoort jezelf dingen zeggen waar je een leven voor nodig had. Je hoort haar dingen zeggen die je verdrietig maken. Het gesprek gaat een andere keer verder.

Het is al laat wanneer je thuis komt. (Nog steeds geen menu, dat zal de dag zelf zijn.) Je begint nog aan de afwas, ook al heb je geen zin. Je wilt dat het leeg is, de volgende ochtend.

In de nacht denk je aan een dag met zoveel bijzondere gesprekken. Je zou ze allemaal een voor een netjes willen laten indalen in je lichaam. (Dat zal vanzelf wel gebeuren de volgende dagen, denk je.)

Je had gehoopt dat je heel vroeg wakker zou worden, zodat je veel kookboek- en lijstjestijd zou hebben. Niet, dus. Je bladert snel, kiest snel, maakt het lijstje met alles wat je nodig hebt, en de dag begint.

(Ergens in de ochtend komen er tranen. De gesprekken van de vorige dag bewegen door je lichaam.) 

Die dag van elk jaar, alsof jullie dat al een eeuwigheid doen. De hele dag ben je alleen bezig met koken, opruimen, alles netjes klaarzetten. (En niet letten op je loeiende rug.) Tot het huis klaar is om hen te ontvangen, en alles loopt zoals je het had kunnen dromen. Je bent dankbaar. (Je dankt de nacht, wanneer zij al lang weg zijn en je alles weer aan kant hebt.)

Nog een dag. (In je hoofd ben je nu al een beetje aan de andere kant van de lijn. De volgende dagen mag je weinig of niets eten, er is dat onderzoek dat op je wacht. In je hoofd zie je al hoe het zal zijn als je daar weer bent. Zodra je daar bent, is het eigenlijk al voorbij, zo voelt het. Naar het daarzijn kijk je een beetje uit. En de dag daarna begint alles weer gewoon, kun je weer uitkijken naar een andere afspraak.) Je begint met de grote afwas. Het legt zich neer.

Je wilt nog even bij je maatje zijn. (Misschien zou er iets gebeuren als je dat niet zou doen.) Het is koud op het terras, maar de koffie is lekker, je bent blij bij hem te zijn.

Je bent op weg, fietst tegen de koude wind in. Je hebt het cadeau netjes ingepakt. (Weer een boek?!) Iets in dit alles zal eeuwig duren, denk je. Wat is ze groot, denk je. (Elke keer weer zie je dingen veranderen. Het ontroert je. Je ziet de tijd bewegen.) Ze begint in het boek te lezen. (Dat je er zomaar mag zijn, telkens weer, je bent dankbaar.) Je fietst weer naar huis, de week mag zich neerleggen.

Geen opmerkingen: