De week dient zich aan als gevuld, om het vriendelijk te zeggen. Zoveel dingen, fijne dingen. Maar je zou ze allemaal goed willen doen.
Je denkt nog aan het bezoek aan die mooie stad, over de grens. Het bijzondere gesprek. Het ene boek dat je uitlas, het andere boek waarin je begon. Ze bewegen nog een beetje in je hoofd.
(Gewoon telkens in het moment zijn, denk je. En dan van het ene naar het andere gaan. Gewoon. Stel je voor dat de interne dialoog zo overzichtelijk zou zijn.)
Je werkt je lijstje voor die dag af. Je wilt nog even naar huis gaan, voor je weer terug naar dezelfde stad komt. Iets met een ritme, met tussen hier en daar zijn.
Terug op weg, dus. Je denkt na over wat je straks zult zeggen. Het licht in de stad is anders nu, het beweegt anders. Misschien deed je het daarom.
Ze zitten al op je te wachten, zo lijkt het wel. Die mooie jonge mensen die je gevraagd hebben. Iets legt zich neer in jezelf, het is goed.
Je ziet een vriend terug, het is al zo lang geleden dat je hem nog zag. De verhalen van toen en nu gaan heen en weer. Aan de andere kant van de tafel kijken ze toe, en glimlachen.
Je zit bij haar aan de tafel, je ontmoette haar enkele weken eerder. Ze stelt vragen, jij mag antwoorden, samen met je naamgenoot. Het ontroert je meer dan je haar zou kunnen zeggen.
De nacht omhult je zacht, op weg naar huis. Weer thuis kijk je nog naar die laatste aflevering. Iets klopt niet helemaal, denk je.
Een andere dag. Je doet de dingen. Soms is er alleen de aandacht. Je streept dingen door op je lijstje. (Als je heel kleine dingen op je lijstje zet, kun je veel doorstrepen.)
Een gesprek. Iets had je gezegd dat het je zou verwarren, dat het je naar zich toe zou trekken. Zo loopt het ook. Een uur later reageert je lichaam. Je ademt je terug.
De avondvergaderingen. De eerste mag je voorzitten. Je probeert het tempo erin te houden. Na de tweede vertrek je snel, de afwas wacht nog.
Een andere dag. (Er was iemand in je droom, je weet niet meer wie.) Je kunt even verdwijnen in de trein. Het voelt als een onverwacht geschenk.
Die namiddag. Het overleg. Alles is netjes voorbereid, alles zit in je hoofd. (Je bent een verhalenverteller, zei zij, enkele dagen geleden. Misschien is dat je plek.)
Je kijkt rond, hoort alle reacties. (Hier gebeurt iets, denk je.) Je glimt een klein beetje. (Misschien ben je wel een beetje trots.) Heb je de beweging gevoeld, vraag je.
Die avond, op weg naar de lezing die je gaat geven. Je voelt het warme ding – hoe noem je zoiets eigenlijk – rondom je dat je van je zus kreeg. Dit heb je nodig, denk je.
Je vertelt het verhaal, over verdriet, naast je kinderen zitten. (De Julia’s zijn bij je voel je, Fons is bij je.) Wat je hoort, ontroert je diep. (Je ziet iets van jezelf, van hoe je toen was.) Je bent dankbaar.
De vrouw die na de lezing nog even naar je toe komt om iets te vertellen. Je bent moedig, zeg je. We zijn moedig, zegt ze.
(De dagen schuiven rustig verder, in aandacht. Misschien zou je tussendoor gewoon willen drijven, alleen in je huid. Dat komt later wel. De dingen gaan gewoon verder.)
Een andere dag. De treinen hebben een ochtenddipje, denk je. Misschien willen ze af en toe ook wel eens gewoon drijven. (Je moet nog iets vertellen aan iemand, over dat drijven, denk je.)
Die middag. Op weg naar die andere stad, voor je gastcollege. De man schuin tegenover je begint een gesprek. Hij is geweldig, brengt je aan het lachen. Je wenst hem een mooie dag.
De studenten zitten daar, terwijl je jezelf op gang praat. Je weet niet helemaal zeker hoe ze horen wat je zegt, of het ergens beweegt.
Het gesprek nadien, met die mooie jonge mensen op de bank in de tuin. Wat ze je vertellen, het raakt je diep, ontroert je. (Misschien ben je gewoon jezelf nu, denk je.) Je bedankt hen.
Je haalt je trein nog net. Je denkt aan het verhaal van de vulkaan, hoe het op dat kaartje stond dat je kreeg.
Die avond. Je staat aan te schuiven voor het concert, je kijkt naar het plein. Daar komt ze aan op de fiets. Er zijn verhalen, er is gewoon dit. (Het concert was je horizon, bedenk je.)
Het is al zo lang geleden dat je haar nog eens zag optreden, je bent een beetje nerveus. Jullie zitten heel dicht vooraan, alles is te zien, elke beweging.
Hoe eindeloos mooi het is. (Er is iets met huid, en wat het met de jouwe doet, iets met hoe ze beweegt.) Hoeveel moed je moet hebben, om aan zo’n lied te beginnen, en het zo rustig te volgen, tot het klaar is.
En die (…) mensen voor je, die de hele (…) tijd met hun (…) smartphone (…) filmpjes of foto’s willen maken. Het geschenk is dat het verdwijnt, in dit moment, denk je, trek het niet naar je toe.
Die laatste fado, voor ze (technisch gezien, zegt ze) zal stoppen. Het is zo’n grote beweging, die zichzelf zo rustig en intens binnen de eigen adem houdt. Ze beweegt naar bijna traag. Alles, denk je. Alles.
De nacht omhult je, op weg naar huis. Er zijn nog enkele druppels. Er zijn de geuren. Je loopt een man voorbij met een papieren kroon op zijn hoofd.
Een andere dag. Het is in je huid gebleven, denk je, hoe moe je ook bent. Misschien drijft het daar al een beetje, wacht op je.
Een middagafspraak met een bijzondere vriend. Het is mooi, hoe de tijd beweegt, denk je. Hoe je gewoon kunt kijken, naar die tijd.
De dingen die je nog wilt afwerken voor je weer naar huis vertrekt. Het is goed zo, denk je. Misschien lagen de dingen dicht bij elkaar, maar ze waren mooi. (Je verlangt naar drijven, merk je in de trein.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten