Die avond. Terug op weg naar huis, na een dagje bij je zus. Terug over de grens. (Er is een traag verdriet ergens in je. Misschien zou je willen kunnen beschermen, of iets.) Het is warm in de trein. Je verse boek is al een heel stuk voorbij de helft. Je stapt uit, wacht op een laatste aansluiting. Je ziet hoe enkele dubbeldekkers zich klaarmaken om te laden.
Je bent weer thuis. (Het is ongemerkt, ooit, dan toch gekomen.)
Een nieuwe week. Een lege dag, voor jou alleen. Je hebt nog enkele dingen te doen. Of het arbeid is, weet je niet zo goed. Er komt misschien nog regen, zegt het apparaat. Je wacht dus nog even. (Het is enkel een beetje uitstel, zeg je tegen jezelf, geen afstel.) En na dat even begin je dus toch maar aan de ramen, het was hoog tijd. (In je volgende leven, ergens halfweg, zul je wel in staat zijn het echt goed te doen.) Het is alsof iets een beetje terugkomt naar jou. (Het mag nog meer zijn, het huis is nog niet helemaal in evenwicht, denk je.)
Je schrijft een stukje over dat ene boek, terwijl het andere ook al uit is. (In je hoofd schuiven de boeken heen en weer.)
Een andere dag. Een digitale ochtendvergadering. (Je krijgt hoofdpijn, je vermoedt dat je weet hoe het komt.)
De uitvaartdienst. Het raakt je allemaal heel erg. De getuigenissen zijn mooi. (De priester doet zijn best, zo lijkt het wel, om iets te verstoren.) Bij het einde leest zij ook een tekst voor. Je kijkt de hele tijd. Het doet je goed om daarna bij je vrienden te zijn, in die grote zaal.
Voor je weer gaat werken moet er eerst iets anders gebeuren nog. Je haalt een hoop plantjes met bloemen. Je fietstassen zitten helemaal vol. Straks zul je ze in de bakken op het terras zetten. (En dan zullen de dingen weer in evenwicht zijn.)
Die avond schrijf je een stukje over het andere boek. (Je had er een beetje mee geworsteld.) Het boek leert je iets over zoveel dingen die je niet weet van anderen. (Misschien moet ik het haar nog eens vragen, denk je.)
Een andere dag. Je staat opleiding te geven. (Hoe mooi het telkens is, denk je, dat je nooit kunt voorspellen wie hoe zal reageren.)
Weer thuis, het licht van de vooravond. Het raakt je telkens diep, merk je, gewoon naar buiten staan kijken van ergens in de keuken, en dan al die planten zien, binnen en buiten, de kleuren, en wat ze je vertellen. (Ze weten iets.)
Een andere dag. Een stuk in de krant, die ochtend. Je handen beginnen te trillen. (Iets met beschermen, denk je.) Later maak je een antwoord. (Je doet het gewoon, stel je vast. Iemand moet het doen, zeg je tegen jezelf.) Misschien zal het ook in de krant komen.
Een namiddagvergadering, in de Zweedse ambassade. Je kijkt naar hoe ze bewegen in hun zinnen, vaardig. (Iemand heeft de betekenis van wrap up niet helemaal begrepen, denk je.)
Die avond. Jij mag de vragen stellen, de anderen mogen antwoorden. Het wordt een mooi gesprek.
Een nieuwe dag. De dingen van het lijstje gaan snel vooruit. Je hebt nog tijd om je presentatie voor de volgende dag bij te werken. (Het is als een ritueel, telkens weer, merk je. Misschien is dat wel goed.)
Je neemt een vroege trein, om thuis nog wat te kunnen werken. Je weet op dat moment niet dat je een plek passeert waar niet zoveel later een vreselijk ongeluk zal gebeuren.
Je staat te wachten op de trein om naar die andere stad te gaan. Op alle perrons is er lichte zenuwachtigheid. Treinen komen binnen met heel veel vertraging. Treinen vertrekken niet. Mensen kijken gefronst naar de borden. (Jouw trein vertrekt met een beetje vertraging.)
Onderweg lees je het boek nog eens helemaal door. Je leest ook de brief die je zelf schreef.
Je bent net op tijd, in de kelder onder boekhandel. Dit keer mag jij antwoorden, je hoeft geen vragen te stellen. Je probeert iets te vertellen over Julia. (En over frangipanetaart.) (Soms weet je niet goed hoe je de dingen moet zeggen, soms zijn ze zo groot in je hoofd, in je huid.) (Iets met beschermen, misschien.) Het voelt veilig, bij die mensen te zijn.
Een andere dag. Je maakt je klaar om te vertrekken. (In je hoofd zitten de uren voor alle dingen die je later die dag nog wilt doen.)
Ze zitten klaar, je mag beginnen. Je probeert het grote verhaal te vertellen. (Het stuwt je voort, voel je. Iets is zo groot in je, merk je weer. En iets met beschermen, waarschijnlijk.) Laten we trots zijn, probeer je te zeggen. Het ontroert je dat je bij hen mag zijn.
De trein terug. Snel op de fiets. De weekendboodschappen. Thuis nog snel enkele dingen doen. Terug naar het station.
De mevrouw met haar vier kinderen. Ze stapt samen met jou uit de trein, en even later ook op dezelfde bus. (Het is mooi, hen te zien bewegen. Hoe moet het zijn, als moeder, als je kinderen al de hele tijd spreken in de taal van hier en jij moet in je hoofd nog de hele tijd heen en weer gaan? Bij het in- en uitstappen schakelt ze over naar het Engels.)
Een kort bezoekje. Je ziet mooie dingen, ze ontroeren je. (Je ziet een wereld.) Het gesprek is te kort. Je zou. Je moet al terug vertrekken, zo meteen komt de bus.
Weer thuis. Zo moe. Zo blij dat je weer thuis bent. Neem je tijd om eten te maken, zeg je tegen jezelf, om alles weer op te ruimen en de afwas te doen. (Soms heb je gelijk.)
Die nacht, alle indrukken beginnen zich neer te leggen in je lichaam.
Een stille zondag. Met lege plekken, en drijven.
Je ruimt nog een beetje op. Voor je verjaardag kreeg je een kaartje met bloemenzaadjes in. Dit is een goed moment, denk je. Je zoekt een goede pot, je legt het kaartje voorzichtig onder de aarde. Het is uit handen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten