Ik zag haar voor het eerst in de Wereldwinkel. Ik was net een nieuwe voorraad koffie komen kopen voor op het werk. Ze stond achter mij aan te schuiven en glimlachte even toen ik naar buiten ging. Ik was mijn fietstassen aan het sluiten toen ze naast me kwam staan. Ik keek haar aan, vroeg me af of ik haar ergens van kende. Ze wachtte even voor ze iets zei. Ze heette Luisa, zo zei ze me. Die naam deed me denken aan een boek dat ik ooit las.
‘U kent mij niet, maar ik ken u wel. Een beetje toch. Ik lees uw stukjes soms, en elke keer denk ik dan: als ik hem ooit in het echt tegenkom, wil ik wel eens iets tegen hem zeggen. En hier zijn we nu, en ik weet niet goed wat ik moet zeggen.’
Een koffietje leek wel een goed plan, en even later zaten we aan een tafeltje buiten net achter de hoek. Het weer leek nog een beetje te verlangen naar warmte. Sommige mensen waren al wat overmoedig in de zomerkleding gegaan. Die topjes lagen al een tijdje te jeuken in de kast.
En ze vertelde, en ik luisterde. Ze verwees niet naar een bepaald iets dat ik had geschreven, ze vertelde gewoon, alsof het wel kon, gewoon.
‘Soms ben ik bang van mijn grenzen. Dat klinkt een beetje verkeerd, alsof ik zou zeggen dat ik bang ben van mezelf. Wat misschien toch wel een beetje waar is, nu ik het mezelf zo hoor zeggen.’
Ik wist niet helemaal zeker waar ze naartoe wilde, maar zag aan haar ogen dat het belangrijk was.
‘Misschien ben ik te lang bij mijn vriend gebleven. Misschien had ik hem duidelijker moeten maken dat het niet in orde was, dat ik me niet veilig voelde bij hem. Ik dacht altijd vroeger dat het woord veilig iets was van anderen, of van andere situaties. Tot ik een tijdje geleden zo’n tekstje voorbij zag komen waarin iets stond als dat intimiteit is dat je aan een ander jouw waarheid kunt vertellen, dat je als het ware of echt naakt voor die ander kunt staan en dat die dan alleen maar zegt en laat voelen: je bent veilig bij mij. Het was allemaal zo vanzelfsprekend, maar nadat ik het gelezen had, begon ik te wenen, en ik kon niet meer stoppen.’
Ik vroeg haar wat er daarna was gebeurd.
‘Het heeft nog even geduurd, maar ik heb hem dan gezegd dat ik me eigenlijk niet veilig voelde bij hem. In die romantische films klinkt het vaak als iets normaals dat mensen zeggen dat ze die ander willen, willen hebben. Ik wil niet dat iemand mij wil hebben, ik zou willen dat iemand bij me wil zijn, maar dat is niet hetzelfde. Maar hij wilde me hebben, en wilde eigenlijk ook dat ik hem zou willen hebben, zo zei hij toch. Soms wilde ik ’s nachts gewoon naast hem liggen. Soms wilde ik alleen maar zijn warme hand op mijn rug voelen, heel traag. Hij zei dan soms iets als dat ik nog niet tot zijn niveau van bewustzijn was gekomen, wat hij dan onvoorwaardelijke liefde noemde. Maar ik voelde alleen maar voorwaardelijkheid en bevroor, elke keer weer. En hij merkte dat niet, was alleen bezig met zichzelf.’
Ik vroeg haar of ze zich schaamde.
‘Ja, de hele tijd. Het voelde alsof ik faalde, alsof ik niet kon zijn wat men kon verwachten als normaal. En misschien wilde ik ook wel naar hem kunnen verlangen, maar dat was een plek waar ik niet naartoe kon gaan. Niet met hem alleszins. Niet zonder mezelf achter te laten onderweg. En dan was ik kwaad op die grenzen, kwaad op mijn lichaam. Tot ik dus via dat stukje besefte dat ik me niet veilig voelde, en ineens zag dat hij nooit veilig zou zijn voor mij.’
We waren ondertussen aan een tweede koffietje begonnen. Dit keer waren de koekjes lekkerder. Ik zei het haar, het leek zo’n onnozele opmerking, maar ze leek er enorm blij mee en lachte hard. Ik zei haar dat haar verhaal me heel erg raakte. Ik vroeg haar of het nu wat rustiger was geworden in haar hoofd.
‘Ja, uiteindelijk wel. Het heeft een tijd geduurd. Het is zo verwarrend allemaal. Je denkt al snel dat je lijf stuk is of zo, beyond repair. Maar misschien moet ik er gewoon anders naar kijken. Het is een lijf met deuken. Het is niet aan een ander om die deuken eruit te halen, en ze moeten er waarschijnlijk ook niet allemaal uit. Ik weet niet of ik nog iemand zo dichtbij laat komen. Ik zal het wel voelen, denk ik nu.’
Ik zei haar dat dat klonk als een soort vrede, heel mooi.
‘Ja? Denk je? Misschien wel ja. Ik vraag me al de hele tijd af waarom ik dit allemaal zit te vertellen. Op een of andere manier wist ik dat dit verhaal veilig zou zijn bij jou. Ik dacht dat als ik het allemaal zo gewoon kon zeggen, alsof het normaal is, al die woorden na elkaar, dat het dan zijn gewicht zou verliezen. Dat het gewoon woorden zouden zijn, over iets dat ook gewoon is. En eigenlijk had ik ook wel gewoon zin in koffie. En jij precies ook.’
Daar had ze eigenlijk wel gelijk in. Ik zei haar nog dat ik soms ook verlang naar verhalen, dat ik wil kunnen kijken naar een verhaal.
Ze glimlachte. We hebben het nog even gehad over de boeken die we op dit moment aan het lezen zijn. Het bleek dat we allebei hetzelfde boek op ons lijstje hebben staan van ‘boeken die het volgende boek kunnen worden dat ik ga lezen’. En we spraken af dat dat dan ook het volgende boek zal worden dat we allebei zullen kopen. Als we elkaar op dat moment in de boekhandel tegenkomen, zullen we nog een koffietje drinken. Dat is de afspraak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten