30 september 2023

Gronden


Even haalt het alles weg.

Dat wat daar achter je was, dacht je.

Waar het zou blijven, dacht je.

Even ben je weer op die plek, die geen plek is.

Waar er niemand is.

Dat wat je kent.

Je wacht, en je kijkt.

Dat is anders.

Het sijpelt door je huid.

Je wacht.

Dat is wat je wou doen, zegt ze, doe het gewoon.

Je kijkt.

Het legt zich neer.

Misschien moet je wennen aan grond.

Altijd.

Je hoort het verhaal.

Je blijft, iemand gaat weg, het blijft.

En de wind.

Je bent.

Ze vraagt hoe het is.

Je vertelt.

Haar woorden maken iets rustig.

Niets wil je zijn, alleen water.

Het mag.

Je kijkt.

Misschien kun je het zien.

Ooit.

Traag beweeg je door het huis.

Onlangs hoorde je het nog: troost is wat ik wil.

Je kijkt naar het woord.

Je legt de dag neer.

Je zou.

Je kijkt naar afwezigheid.

De maan blijft bij je.

De nacht beweegt.

Adem kijkt.

Je maakt je klaar.

Je vertrekt.

Om straks terug te keren.

29 september 2023

Grond


De week begint. Iets haakt nog in de week die voorbij is. Iets dat pijn doet. Je hebt iets te doen.

(Misschien heeft het iets te maken met waar je gaat staan. Je kijkt.)

De dag beweegt verder. (Misschien is iets wankel, misschien niet.)

Een gesprek. Je luistert zo goed mogelijk. (Je ziet de dingen die ze zegt voor je. Je voelt je een beetje machteloos.)

Je beweegt traag bij het koken.

Een andere dag. De mevrouw in de trein kijkt je lang aan.

Een lange telefoon. (Een verhaal dat je verdrietig maakt. Je zou.)

Je legt de papieren op een stapeltje. Netjes op elkaar. (Je kijkt.)

Je hoort verhalen. (Verhalen kunnen je zeggen hoe oud je bent.)

Je bereidt alle punten van de vergadering voor. (En legt de papieren weer op het stapeltje.)

Liedjes blijven in je hoofd bewegen, merk je.

(Je kijkt naar een arm, stel je vast.)

Op weg naar de vergadering. Je rug wordt langzaam warm. (Je bent thuis in je rug.)

Na de vergadering kijk je nog naar de laatste aflevering van de documentaire. (Het doet pijn.)

Je hoort stemmen in de nacht, mensen vertellen verhalen op straat.

Een andere dag. Je kinesiste zet je weer in de haak. (Als een terugkeer, steeds weer.)

Tussendoor werk je de documenten af voor de vergadering van de volgende dag. (Alles is netjes voorbereid, denk je. Het is goed zo.)

Een gesprek met een vriendin, berichten gaan heen en weer. Iets van je mag zich neerleggen in wat ze je zegt, zoals steeds. (Je zou graag niets zijn in je huid, denk je.) Dat wat is, meer hoeft niet. (Een zachte droeve glimlach.)

Je ziet de gezichten op je scherm. Gedachten gaan heen en weer. (Het is zo boeiend, denk je.) Je kijkt naar de punten die je had voorbereid op je papiertje. Het gaat ergens over, denk je.

Je fietst naar je afspraak. (Was het nu wel of niet koud buiten?) Onderweg moet je een hele omweg maken in het park. Je probeert de weg te zien in het donker. De fietsers uit de andere richting raken je net niet. Je komt weer op de weg die je kent. Bij het duistere stuk is er die ene bocht, waar je even niets ziet, heel even.

Je luistert. (Naar de woorden en naar het ritme van de woorden, merk je.)

Een andere dag. Je begint al vroeg, probeert zoveel mogelijk af te werken voor de vergadering begint.

Je bent op tijd, om samen met haar de vergadering nog even voor te bereiden. Ze komen binnen. (Je denkt aan het ritme.) Het is een vergadering die je gelukkig maakt, zoals steeds. (Je ziet iets dat gegroeid is, en je mocht er zomaar bij zijn. Misschien ben je wel een beetje trots.)

(De twee berichten kruisen elkaar, je hebt het goed gedaan, dankjewel.)

Je haalt die ene trein nog net. Een heel trosje berichten wacht op je, zie je.

Vertel eens over je boek, vraagt iemand. (Misschien kun je al oefenen.)

Je zoekt naar verhalen in de gezichten in de winkelstraat.

Je wilt haar nog even zien, ze komt naar je toe. Een lang gesprek. (Iets verscheurt je, merk je.) Het legt zich traag en zacht neer. Jullie delen iets van een leven.

Die avond wil je alleen een beetje droef zijn. Je kijkt naar de maan.

Een nieuwe dag. Je mag nog even naar die vergadering, voor je de trein neemt. De mevrouw aan het onthaal is opvallend vriendelijk voor je. (Misschien komt het nog wel goed.)

Iemand op de verdieping heeft een werkelijk belangwekkende bijdrage geleverd aan het huishoudelijk werk. Hij of zij heeft de knop van de afwasmachine uitgezet. De minuten stonden op 0. De machine leegmaken heeft zij of hij niet gedaan, waarschijnlijk wegens te hoog opgeleid. Je laadt alle dingen, nu helemaal schoon, uit die je er de vorige dag vuil in had gezet. (Ze zijn je dankbaar, de dingen.)

In de trein terug. Mensen lopen rusteloos heen en weer door de middengang.

Blijkbaar is je broodkaart over datum, zegt de mevrouw. (Je voelt je een klein beetje schuldig, al weet je niet waarom.) Je zegt dat je eigenlijk gewoon voor het lekkere brood komt, niet voor de korting die je zou kunnen krijgen. Ze lijkt dwars door je heen te kijken, en zet dan een reeks stempels op je nieuwe kaart.

Bij de dokter praat je met de vrouw naast je. Haar man is overleden. Hoe hij gelukkig nog zijn kleinkinderen heeft gekend. Hoe ze zelf, toen ze nog jong waren, zo graag kinderen hadden gewild. Hoe ze altijd had geweten dat hij een geweldige opa zou worden. Wat hij ook was, alleen niet lang genoeg.

23 september 2023

Surrender


Je begint de week met nog iets van de warmte, het verdriet en de verwarring van de zondag in je huid, en dat is goed. (Eigenlijk ben je blij dat je huid zo gevoelig is, denk je, je voelt hoe de zee in je en uit je stroomt.) De week week beginnen, het is wel goed, denk je.

De vergadering. Je kijkt naar de bewegingen, naar hoe het spel gespeeld wordt, zou je kunnen zeggen. Het maakt je droevig. (Het moet door je heen sijpelen, en dat zal wel gebeuren.)

(Je tand – of zijn het tanden, je weet het niet zeker – doet zinderend pijn.)

Een rusteloze, zweterige nacht, in 37 etappes. Je weet niet hoe je niet aan die tand kunt denken, het zindert.

In de ochtendspiegel zie je een dikke kaak. Het moet een ontsteking zijn. (Al die andere mogelijke verklaringen verdwijnen weer.) Je stuurt een bericht naar de tandarts. Ze laat al snel weten dat je enkele uren later mag komen. Je bent dankbaar.

Je doet de deur open om de meneer van Amazon binnen te laten. Hij legt een pakje in de hal, en maakt meteen ook een foto. Dat moet hij bij elk pakje doen. Hij legt je uit waarom. Dat is toch wel veel werk, zeg je. Och meneer, zegt hij, in het leven is er niets dat gemakkelijk gaat, dus waarom zouden we treuren.

De tandarts gaat doelgericht en efficiënt te werk, zoals steeds. Het geavanceerde gepeuter in die gevoelige plek doet even enigszins veel pijn. (Maar je bent daarvoor opgeleid, denk je stoer.) Je bent blij. Het helen kan beginnen.

Je verontschuldigt je tijdens de vergadering voor je belabberde uiterlijk.

Later die dag. In de trein. Op weg naar een vriendin die je al bijna een jaar niet meer zag. Je kijkt naar het landschap, op weg naar het eindstation. 

Terwijl je op haar wacht, kijk je naar het gewriemel van al die jongeren die heen en weer gaan tussen alle bussen. Ze bewegen op gestileerde wijze, zo lijkt het wel. Daar komt ze aan. Je verontschuldigt je voor je belabberde uiterlijk. Je bent blij haar weer te zien. De verhalen bewegen als adem.

In de trein terug. Je leest verder in het dunne boekje, het aangrijpend mooie verhaal over de laatste maanden van een vrouw met kanker.

De nacht is diep en rustig. Met wonderlijke dromen.

Een andere dag. Je past weer in jezelf.

De vergadering. Met de aanwezigen wordt rustig stap voor stap de tekst in elkaar gepuzzeld. De tabel is de weg.

Je werkt de dingen verder af, je herschikt lijstjes.

Een trage nacht. Iemand kijkt je aan, bij het einde van een droom. In een eindeloos moment.

Een andere dag. De trein voelt als een plek van geborgenheid, je kunt het aan.

Die middag vertrek je naar die andere stad, voor een gastcollege. De docente is blij je weer te zien. Je vertelt je verhaal aan de studenten. Zij neemt je verhaal over om het hare te vertellen, zo lijkt het wel.

Terug thuis probeer je wat werk in te halen. Je krijgt een bericht: de tekeningen zijn er. Of je ze wilt zien. Je bent klaar, zeg je. Wat je ziet verwart en ontroert je diep. Je beseft nog niet helemaal waarom, maar je bent blij.

Die nacht is er ergens één mug. Ze laat je met rust. Ze gunt je je dromen.

Een verse ochtend. (Je denkt nog aan de tekeningen.)

Je begint doelgericht en efficiënt. Je schuift de briefing in elkaar. Hoewel niet helemaal nodig, heb je een trui aan. Het voelt geborgen. Je kunt het hebben.

De vergadering. Ze neemt de tijd die nodig is. Alle zinnen worden uitgesproken, ze luisteren naar elkaar, en leggen zich dan neer. Het is goed daar te zijn, denk je.

Later die dag maak je je klaar om met een vriendin naar het concert te gaan van een van je grote muzikale helden. (Er is een lichte buikzenuwachtigheid, maar die leg je naast je neer.) Je vertrekt in de regen. Er zijn verhalen, er is tijd voor verhalen. Ergens halverwege blijft de trein lang stilstaan in het station. “Door een weerbarstige reiziger hebben we bijna een kwartier verloren.”

Jullie komen aan in de mooie zaal, bijna aan het einde van de steenweg. Het is alsof je een huiskamer binnenkomt. Stoelen aan tafeltjes. Iedereen is rustig aan het wachten. Sommige mannen etaleren bij elkaar hun muziekkennis. (Een vermoeiend bijverschijnsel bij concerten.) En dan komt hij op, bijna onmerkbaar. Hij lijkt ouder en breekbaarder dan de vorige keer toen je hem zag. Hij begint te spelen. Even later komt zijn zoon erbij. (Ze zijn zo mooi samen.) Het is zo mooi, zo intens. Zo klein, en tegelijk als een hoogmis. In het begin lijkt hij een beetje in de war door het aandachtige luisteren van het publiek, daarna voel je hoe het beweegt. Je voelt iets over de noodzakelijkheid van kunst, of zoiets. (Je voelt je klein.) Bij die twee nummers aan de piano lopen de tranen door je huid. Dat je hier zomaar mag zijn, in dit nu. Hij vertelt hoe hij bij het schrijven van zijn nummers alleen maar volgt, normaal gezien (behalve dan bij dat ene nummer). Hij volgt waar het nummer hem naartoe brengt. “You provide the terms of my surrender, I’ll provide the war” (Week, bij het einde van de week.)

Een andere dag. Tussen de boodschappen door wordt het duidelijk, wat het was met die tekeningen. Ze heeft je iets laten zien wat jij tot dan niet kon zien. Ze heeft iets voor je gedaan wat jij nooit had kunnen doen. (Je moet het haar zeggen, denk je.)

Later die dag. Ineens zie je iemand die je al jaren niet meer zag. Eerder die week had je je nog afgevraagd hoe het met haar zou zijn ondertussen. De dag is goed, denk je.

De zonnebloemen op je terras beginnen te buigen voor de herfst.

17 september 2023

We waren er weer, en dat was goed


Goede vriend Willy

We waren er weer vandaag, en dus ben ik er weer. Zoals al die vorige keren hebben veel mensen gefietst en gewandeld. Er was veel muziek. Er was veel lekker eten. Er waren veel mooie mensen. Voor het gebeuren dat jouw naam draagt. Na even er tussenuit kon het weer, en dat was goed.

En zoals elke keer schrijf ik je een brief. Zoals alle vorige keren voel ik weer veel schroom om te schrijven. Alsof ik nooit helemaal zeker weet of ik het wel mag of zo. Wie ben ik? En is er niet te veel vanzelfsprekend leven in zomaar kunnen schrijven, jaar na jaar? 

Ik keek rond vandaag, en zag enkele vertrouwde gezichten. De mensen die me dierbaar zijn en die er elke keer weer bij zijn. Het is alsof we samen een beetje oud aan het worden zijn, in dit terugkerende moment dat we samen dragen. In dat gevoel is er rust en is er onrust tegelijk, al kan ik niet uitleggen wat ik ermee bedoel. Maar ik denk dat jij het begrijpt. Het was goed om te kunnen kijken naar die muzikanten. (Ik kon maar niet genoeg krijgen van de bewegingen van die vrouw achter het drumstel. Hoe sierlijk ze bewoog vanuit haar polsen. Hoe zacht haar toets was.) Ook al waren ze niet allemaal jong, het was of er een jonge beweging was die uit zichzelf bewoog op die plek, een beetje naast ons, een beetje weg van ons, los van ons. En dat was goed, denk ik.

Ik zag je vrouw en je kinderen. Ze ontroeren me telkens, het maakt me een beetje verlegen. (Maar ik denk dat ze me dat wel vergeven.) De tijd beweegt verder, dacht ik. Ergens onderweg kan die kantelen, zonder dat je het merkt. En elke keer voel ik hoe jij over mijn schouder meekijkt, en hoe trots je was en bent op hen. Je kijkt, en je zwijgt. Het is niet rusteloos.

Er is iets dat ik je moet vertellen. Ik wou het niet doen, maar dat zou niet goed zijn. En je hebt het trouwens ook allemaal gezien. Ergens in de namiddag overviel het me. Ik keek rond, en formuleerde wat ik misschien al een hele tijd voelde, onderhuids. “Willy is niet meer hier vandaag.” Hopelijk klinkt dat helemaal niet alsof ik je zou vergeten of loslaten of zo, want dat is niet zo. Meer dan een uur heb ik geprobeerd mijn tranen weg te duwen, wat volstrekt niet lukte. En ook dat is niet zo erg. Misschien is dat diepe verdriet enkel iets van mij. Misschien is het gewoon gemis. En het is ook niet de eerste keer dat ik zoiets voelde, al was het nu intenser denk ik. Op een bepaald moment was het alsof je al zwijgend zei dat je alleen door weg te gaan kon blijven, alsof jij het zo wilde. En ik denk dat ik het begrijp, op een of andere manier, en ik denk dat het goed is. Maar ik weet het niet. Ik weet dat het ook jouw wens was dat dat moment niet over jou zou gaan, maar ook over alle anderen, en over het leed dat al die mensen met elkaar verbindt, en het leven dat we nog altijd kunnen vieren. En toch. Ik dacht: kun je niet gewoon even naast me komen zitten om samen te kijken naar jouw afwezigheid? Misschien moet ik het toch doen, volgend jaar, gewoon naast mij aan de tafel een klein fotootje van jou zetten. Niet om jou te veel in de aandacht te zetten, maar gewoon zodat je mee kunt kijken naar waar we nu zijn, nu je er niet meer bent.

Ik vertrok een beetje in de war, mijn huid voelde koud aan. Maar op een of andere manier kwam er een warmte over me, zodra ik weg was van de school, op weg naar het station. In dat klein stukje in de trein, naar Mechelen, kwam je tegenover me zitten. Je zag er zo ontspannen uit. En al zwijgend zei je me dat het goed was. Het is goed zo, zei je. En ik zou je daarvoor willen bedanken.

Eigenlijk heb ik nog zoveel te vertellen. We zouden nog eens samen iets in elkaar moeten knutselen, en dat zou een goede plek zijn voor veel verhalen. Ik vraag me soms af wat je zou denken van de wereld vandaag, van de dingen die we in het journaal zien. En soms ben ik eerlijk gezegd ook een beetje blij dat je het allemaal niet meer mee moet maken. Ik zou je wel heel graag willen zien kijken naar je familie, dat zou een mooi kijken zijn, een mooi gezien worden.

Ik zou je ook nog wat moeten vertellen over het boek dat ik heb geschreven en dat binnenkort uitkomt. Ik ben erg benieuwd naar wat jij ervan zou gevonden hebben. De dingen die ik daar schrijf, probeer ik ook zelf te begrijpen. Zo is er iets over lineaire tijd en cyclische tijd. In de cyclische tijd kun je blijven in het verdwijnen, en misschien moet ik met dat idee verder nadenken over wat ik vandaag voelde.

Ik vroeg me even af hoeveel van die fietsers vanmiddag jou nog kenden. Misschien minder dan ik stiekem zou willen. Maar toen ik naar het station liep en de groepen fietsers zag terugkeren, besefte ik dat het ook zou kunnen dat jij gewoon tussen die anderen reed, en dat zij misschien niet wisten wie jij was, en dat jij dat helemaal niet erg zou vinden. Misschien moest je eerst verdwijnen om zo te kunnen blijven.

En verder ben ik nog altijd kwaad, en dat zal wel nooit overgaan. Wat dat stomme asbest heeft aangericht, hoeveel leed had kunnen vermeden worden als mensen hun verantwoordelijkheid hadden genomen, hoe schokkend het zwijgen was. Het gaat nooit over, die verontwaardiging. En ik zag het bij jou, en ik zie het bij anderen, hoeveel zwaarder die kilometers worden bij het fietsen, hoe de lucht uit de tijd verdwijnt. Weet dat we altijd kwaad zullen blijven Willy, dat is er nog wel. Als een vorm van zijn, die blijft.

Hopelijk ben je mijn brieven nog niet beu, want volgend jaar krijg je er weer een.

Al het goede nog.

15 september 2023

Een boze papa


De dagen zijn warm. Je hebt je voorgenomen om er niet te veel aan te denken, en gewoon een beetje mee te drijven. Alsof het wel goed zal komen met jou.

Die ochtend heb je met een foto gemeld dat er een geval van sluikstorten is. Je zag het vanuit je slaapkamerraam. Die grote tassen met kleren en kussens. Diezelfde dag krijg je al een vriendelijk bericht dat alles netjes is opgehaald.

Je staat klaar om nog een keer dat lange verhaal te vertellen. Je hebt de hele zondagmorgen gewerkt, zoals elke keer, aan nieuwe beeldjes in je presentatie. Sommige dingen erin, andere eruit. Hier nog enkele woorden vervangen, daar nog eens lezen of het nog wel goed is. Ze zitten klaar om je verhaal te horen. Het vertelt zich. Je volgt.

Je gaat nog even terug naar kantoor, om de dingen van de dag af te ronden, en vertrekt dan naar de andere stad voor je vergadering. Het is fris in de trein. Je kijkt naar het landschap. Bij het uitstappen glimlacht de mevrouw naar jou die in je buurt zat.

Tijdens de vergadering luister je naar het verhaal. Ze vertelt het zo rustig en helder. Je ziet het allemaal voor je. De trein terug voelt op een of andere manier zacht aan, al weet je niet wat dat wil zeggen.

Een andere dag. Nog enkele uren werk aan de tabel te gaan. (Een tabel laat zich niet opjagen, merk je weer.) Je schuift de dingen op hun plek, zorgt dat alles er netjes uitziet.

Een middagafspraak. In een cel, zo heet de glazen kamer waarschijnlijk. Het ontroert je, haar terug te zien. Rustig alle dingen overlopen die jullie te doen hebben de volgende weken. Iets legt zich neer in een zachte glimlach.

Je gaat de bankkaart die je de vorige avond op straat vond, dicht bij je huis, afgeven in de bank. Een van je buren zal blij zijn, zo blijkt.

Die avond laat je nog een stukje tabel over voor de volgende dag.

Je kijkt naar het tweede deel van de documentaire. Het is moeilijk om niet te roepen tegen het scherm.

Een andere dag. Eerst alle andere dingen, en dan tabelarbeid. Eerst de ene, daarna de andere. Tot alles netjes klaar is. Op weg naar huis bedenk je nog enkele zinnetjes die je zou kunnen toevoegen aan de tabel.
Je kijkt naar de serie. Ze rijden door de woestijn, op Highway to Hell.

Een volgende ochtend. Je leest een verhaal dat je erg raakt. Het maakt je droef, je voelt je te ver weg, je zou iets willen kunnen zijn, iets dat dichterbij is dan je bent. Je probeert iets te zeggen. Haar verhaal blijft in je huid, de rest van de dag.

(En nee, het is toch geen strafdag.) Met de collega’s op verplaatsing. Gesprekken over de grote lijnen. (Je probeert nog snel voor te bereiden wat je zou willen zeggen, in je schriftje.) Je voelt je zo tabelloos, zo vrij.

De meneer in het restaurant is erg bedreven in het na elkaar uitspreken van allerlei Italiaanse woorden. Soms vormen ze zinnen, soms zijn ze als een bedding, of misschien gewoon een kamer.

Je laat die ene propvolle trein vertrekken, neemt de volgende. Een halve wagon voor jou alleen.

Een avondvergadering. Je stem is laag, stel je vast. (Onderhuids bewegen de verhalen die je hoorde verder in je.)

Een frisse ochtend. Er is nog iemand die netjes tot ’s ochtends vroeg wacht om de vuilniszak buiten te zetten, stel je vast.

Er is nood aan briefing-inhaalwerk. En de planten wachten ook op je.

Een middagafspraak. Je bent er gelukkig net op tijd, ze wacht al op je. Iets met foto’s voor tekeningen voor je boek. Niet alleen je rug dit keer. Ze vertelt over je boek, het ontroert je. Of je niet te papa-achtig bent in het boek, vraag je. Je bent ook een boze papa, zegt ze. (Je bent een beetje verlegen.) Ze vertelt over de tekeningen. Je bent dankbaar, en je bent blij voor haar.

Prutsen voor gevorderden met bolletjes in je document. (Misschien wil de kosmos je iets zeggen.)

Een heel mooi gesprek. Het voelt als zomaar een cadeau. Alsof het gesprek al een hele tijd rustig op zichzelf zat te wachten, en nu ineens rivier kon zijn.

Afwassen met Dylan. Schrijven met Bach.

09 september 2023

Amanda


Ik zag haar voor het eerst in de trein. Het was warm, buiten en ook in de trein. Ze kwam naast me zitten op het moment dat die ineens stilstond, ergens onderweg. Als dat gebeurt, is er eerst altijd een beetje gezucht, en daarna begint iedereen net iets harder in haar of zijn krant te lezen. Na nog een tijdje komt er een zeer lichte onrust. Zij vond het blijkbaar een beter idee om naast me te komen zitten in plaats van te zuchten.

Ze heette Amanda. (Ik vroeg me af of ik ooit al met een Amanda had gepraat.) Ze zei dat ze mijn gezicht herkende, ze had al enkele keren stukjes van mij gelezen. (Het maakt me altijd een beetje verlegen als mensen dat zeggen.) Ze vroeg of ik het niet erg vond dat ze bij me kwam zitten. Ik vond het niet erg. De lichte melancholie in haar stem deed me vergeten dat we daar gewoon stilstonden, ergens tussen twee stations. (Misschien ben je in het leven wel altijd ergens tussen twee stations.)

Ze had over haar topje nog een lichte trui aan. Ik vroeg haar of ze het niet te warm had.

‘Het is een beetje warm ja, ik weet het. Maar die trui omringt me net iets beter, geeft me altijd een gevoel van geborgenheid. Het maakt mijn lichaam een beetje rustiger. En nu hier zo voel ik me wel veilig.’

Ik vroeg haar of ze een mooie dag had gehad, of ze aan bijzondere dingen had gedacht.

‘Ik wou dat ik meer mooie gedachten had gehad vandaag. Het was een dag zonder lege plekken. Er waren net te veel mensen rondom mij die bezig waren met dingen willen hebben, en daar dan anderen voor gebruiken. Het klinkt heel abstract zo, maar de details hebben verder geen belang. En op een bepaalde manier kruipt dat onder mijn huid. Altijd wel ergens. Nu is het hier zo, mijn keel en mijn kaken. Soms weet je wat je nodig hebt om dan weer in evenwicht te komen, maar daarom is dat er nog niet. Je kunt zelf veel doen, en meestal is dat ook genoeg, maar niet altijd. Herken je dat?’

Ik zei dat ik dat goed herkende. Meer zelfs, ik had er de dagen voordien ook nog over nagedacht.

‘Het is soms moeilijk om zoiets uit te leggen aan andere mensen. Ofwel negeren ze het, ofwel willen ze het direct fixen, ofwel gaan ze het meteen duiden. Duiden is soms als toe-eigenen. En dat herhaalt dan een beetje wat je wilde zeggen. Nou ja, zoiets. Waarom zeg ik dit nu allemaal?’

Ik zei dat het helemaal prima was. Er was een soort rust in het gesprek, of misschien in hoe ze sprak, die me goed deed.

‘Toen ik instapte, nam ik me voor dat ik alleen maar zou kijken, de hele rit. Ik kijk graag naar mensen. Hoe ze bewegen. Soms kun je zien dat ze veel verhalen dragen in hun lichaam, ook al kijken ze niet droef. Soms zie je dat ze zitten te denken aan hun geliefde of aan hun kinderen. Dat kijken was misschien wel als een mooie gedachte. Hier komen zitten ook.’

Het ontroerde me. Ik zei dat ik blij was dat ze dat gedaan had. Ik zei haar maar niet dat iets in mij stiekem had gehoopt op een gesprek met iemand, net voor ze dat deed.

‘Ik merkte dat ik de voorbije dagen soms heel gevoelig was voor anderen. Ik ben ook alleen, heb ook – jammer genoeg – geen kinderen. En meestal is dat allemaal goed. Maar de voorbije dagen was het alsof ik helemaal week was. Op allerlei onverwachte momenten, bij films of series op de televisie, was het soms alsof ik alleen maar zag hoe samen al die mensen waren. Ze hadden soms hevige emoties over hun ouders of je zag aan alles hoe sterk ze zich verbonden voelden met hun geliefden of hoe dicht ze bij hun kinderen of kleinkinderen stonden. Het was ineens zo veel allemaal, en ik was er niet tegen bestand. Dat is niet erg natuurlijk, en ik voel hoe ik telkens oprecht blij ben voor die mensen. Maar soms was het wel alsof ik het koud had, ondanks de warmte. En dan helpt zo’n trui toch een beetje.’

Ik zei haar dat ik me soms afvraag hoe het moet zijn om die herinnering in je lichaam te voelen dat er iemand was die jou steeds koesterde en dicht bij zich hield wanneer het moeilijk was. Ze glimlachte en zweeg even.

‘Heb je gemerkt dat de trein weer aan het rijden is? Het is bijna jammer, dat dit niet langer duren mag. Al hebben we nog even.’

Ik zei haar dat ik me kon voorstellen dat ik aan haar een brief zou schrijven, zoals ik vroeger altijd deed, met mijn vulpen met zwarte inkt. Of misschien ook niet. Maar het idee was al genoeg, zei ik. Dat ik me mijn hand kon voorstellen op het papier.

‘Dat is een mooie gedachte. Er zijn nog niet veel mannen die dat gedaan hebben. Laat dat dan ook maar een mooie gedachte zijn voor vandaag. En zo is het toch nog goed gekomen.’

We stapten uit. Onder aan de trap moesten we allebei een verschillende richting uit. Ze raakte even mijn arm aan, en vertrok toen.

08 september 2023

Zachtoever


Een nieuwe week. Die zich aankondigt als heet. 

Je staat voor de groep, zoals elke maand, voor je opleiding. Het is elke keer een genot om zoveel verschillende gezichten te zien. Hoe ze kijken, hoe ze bewegen, hoe ze nadenken, hoe ze soms hun best doen om niets te laten merken. Je nieuwe collega zit er ook bij.

Later die middag komt ze terug, en installeert zich aan het bureau tegenover je. (Ze vond het goed, wat je vertelde, blijkbaar.)

De hitte weegt een beetje.

Je probeert de festiviteiten in de stad wat te ontwijken. (Je bent waarschijnlijk niet gemaakt voor kermis.)

Je werkt nog laat door aan de vertaling, tot je huid zegt dat het goed geweest is.

Een andere dag. Je begint al vroeg, om de vertaling zo snel mogelijk helemaal klaar te hebben.

(Er is iets, met hoe je de woorden zou willen neerleggen.)

De vergadering, met de mensen op het scherm. (Je kijkt, hoe ze bewegen, of eigenlijk nauwelijks bewegen.)

De vergadering, met de mensen in het echt. De vergaderzaal zit goed vol. Het is warm. (Er is ook strategische chocolade.) Je kijkt naar het gesprek, ziet de dingen heen en weer bewegen. Je vult alles aan, op de tabel die je eerder maakte. (Iets is heel vermoeiend.)

Misschien had je nog even naar huis willen gaan, al was het maar voor heel even. Maar het is al te laat, je hebt nog die andere vergadering, in die andere stad. Je sluit rustig de dingen af, loopt traag door de stad naar het station. De trein heeft vertraging. Net goed en wel vertrokken, stopt de trein. “Om technische redenen”. Dat zegt de meneer. (Dat is wel een rekbaar begrip, denk je.)

In de trein heb je (zoals steeds) je lijstje met voorstellen voorbereid. (Alsof je anders niet zomaar zou mogen blijven voor de vergadering, zegt of zei een stemmetje, je weet het niet meer helemaal zeker.)

Tijdens de vergadering probeer je iets uit te leggen. Je krijgt het niet goed verwoord. (Het stuitert een beetje in je hoofd, tussen zoveel lagen.) (Misschien wil je het ook goed doen.) Verwarring, dat is het, zeg je, en dat is goed, zeg je. (De man in je, de vrouw in je, het fluïde.) (Ik wil er graag nog eens met jou over doorpraten, zeg je.)

Op weg terug zit je in de stiltewagon. (Dit keer is het stil, joepie.) Het gesprek gaat nog de hele tijd door in je hoofd, tot ergens diep in de nacht. (Het komt zomaar terug, tussen twee dromen.)

Een andere dag. Je staat een beetje hoekig op. 

Samen met je collega verwerk je de resultaten van de chocoladevergadering.

Je gaat wat vroeger naar huis, om daar verder te werken. Je kijkt onderweg naar huis naar de mensen. Hoe ze bewegen. (Na het gesprek van de vorige avond probeer je te kijken naar hoe je kijkt.)

Op weg naar de avondvergadering. Je komt naast de plek waar ze hebben gezocht in het water. Je buigt het hoofd. Tussen het lawaai van de terrassen hangt er ook een stilte.

Je kijkt naar de documentaire, een dag in vertraging, als versteend. De mensen die getuigen over de gruwel die ze meemaakten, over wat mensen hen hebben aangedaan. (Ergens in je raast er iets, nog altijd.) Ze zijn zo moedig. (Het programma is zo ongelooflijk goed gemaakt, denk je.) Het is keihard en zacht tegelijk, denk je, al weet je niet wat dat wil zeggen. Je zwijgt, je buigt het hoofd.

Een andere dag.  

Er is weer een chocoladevergadering. Dit keer zit je op een heel andere plek in de vergaderzaal. Je kunt anders kijken. Je loopt rond om water bij te vullen in de glazen, en luistert tegelijk.

Voor je naar huis gaat, loop je nog even om langs de plek waar binnen enkele weken de boekvoorstelling zal zijn. Of je even het zaaltje mag zien, en hoeveel mensen er kunnen komen. De mevrouw legt het je allemaal heel goed uit. Het stelt je gerust. (Het was nog het enige in je hoofd, alle andere dingen waren ondertussen geregeld, die kon je zien in je hoofd.)

Een lijstje met dingen, je doet ze allemaal nog even. (Een beetje opruimen in je hoofd.)

(Terwijl je ligt, denk je dat je soms verlangt naar alleen maar zachtheid. Even denk je aan een zachte oever, als dat zou bestaan, of aan het strand tussen eb en vloed. Misschien zou je alleen maar water willen zijn. Met een fluïde huid. En iemand die dat zou zien.)

Een andere dag. 

Je bent helemaal alleen op het werk.

(In de krant zie je een aankondiging van een artikel dat nog moet verschijnen. Er vormt zich al een tekst in je hoofd als een antwoord op wat je nog moet lezen. Je weet niet helemaal zeker hoe dat werkt.)

Bij wijze van middagpauze naar een yogafilmpje kijken van een mevrouw die achteloos de meest ingewikkelde dingen doet, alsof het niets is. (En dan stiekem denken dat je zelf even soepel wordt, alleen al door ernaar te kijken. Alles helpt.)

Op weg naar huis. De winkels in de winkelstraat doen geweldig hun best om de buitenlucht af te koelen.

02 september 2023

Een stille dans


‘Hoe gaat het nu met jou? Is je leven erg anders nu?’
‘Niet echt eigenlijk. Ik ben wel meer thuis, nu toch nog. In het begin wou ik de hele tijd iets doen, maar dat is wel veranderd.’
‘Je ziet er rustiger uit. Is er nog veel verdriet?’
‘Officieel niet, zou ik zeggen. Ik denk dat het zich wel een beetje terugtrekt, maar soms is het er ineens weer.’
‘Misschien is dat wel goed, dat het een beetje met je mee beweegt.’
‘Hoe doe jij dat?’
‘Ik probeer eraan te denken als aan een vertrouwde reisgezel. Soms loop je naast elkaar, en soms hoeft dat niet. Dan weet je dat je elkaar wel weer zult zien bij de volgende stop of zo.’
‘Dat is wel een mooi beeld. Het is niet zo moeilijk om jou zo te zien, samen onderweg.’
‘De voorbije dagen was hij dicht bij me, alsof hij me iets wilde zeggen.’
‘En weet je al wat?’
‘Misschien om nog trager naar mezelf te kijken, zonder illusies. Naar alles wat er is, en alles wat er niet is. Alleen maar kijken.’
‘Zou ik dat alles ook allemaal zien als ik lang naar jou keek?’
‘Dat is een goede vraag. Ik zou waarschijnlijk meteen ja zeggen. Maar misschien zou ik niet alles laten zien, uiteindelijk.’
‘Alsof ik dat niet zou weten.’
‘Ja, inderdaad, jij weet hoe je moet kijken. Ben jij soms ook bang van wat je zult zien bij jezelf, als je traag kijkt?’
‘Waarschijnlijk wel, of zeker wel. Ik denk dat ik meer schilden heb dan jij. Hoewel het misschien lijkt alsof ik veel meer laat zien.’
‘Ja, dat is wel zo. Jij hebt een trage zelf waar ik nog niet veel van gezien heb. Ik heb een vermoeden hoe je daar bent. Maar ik zou het niet zomaar kunnen beschrijven.’
‘Dat was ook in dat boek dat je me gaf, dat het beschrijven van iets in woorden, vooral dan in de zin van het min of meer vatten, ook iets moderns is. Jij bent wel van de woorden, hoewel die bij jou tegelijk minder vattend en meer omcirkelend zijn.’
‘Ja, dat was me ook opgevallen in dat boek. Ik las het, en begon meteen mezelf te bevragen, bijna met een soort schuldgevoel. En toen besefte ik dat ik daarmee net aan het doen was wat het boek beoogt. Voor mij kunnen woorden nooit anders dan fysiek zijn, op een of andere manier. In hun aanwezigheid en hun afwezigheid.’
‘Naar jezelf kijken zonder woorden is niet altijd gemakkelijk. Niet dat je woorden ziet. In het kijken ben je eerst in iets dat heel zintuiglijk is, waar ook je angst zich laat voelen, of waarin je voelt wat er niet is, zoals veiligheid in je huid. Ik vind het nog altijd oefenen om op die plek te gaan staan, waar je de woorden nog niet toelaat.’
‘En zou je kunnen zeggen wat je dan ziet? En weet je dan of de woorden die je daarvoor nodig hebt dienend zijn, of overnemend?’
‘Dat is een goede vraag. Ik denk dat ik het soms weet.’
‘Ik ben wel blij dat je hier bent. Begrijp me niet verkeerd, maar ik kijk graag naar jou. Soms denk ik dat ik je kan zien bewegen in jezelf. Het is niet zo gemakkelijk om het te zien, maar het is er wel.’
‘Ik denk dat jij dat ziet ja, en dat is goed. Ik ben bij jou in goede ogen.’
‘Dat is mooi.’
‘Ik weet dat je er een beetje schrik van hebt, maar zullen we dansen?’
‘Ik heb er op zich geen schrik van, maar wel een beetje van dansen met jou. Ik ben bang van het falen. Jij kunt het zo goed. En ik kan voelen wat ik zou willen kunnen, en wat ik zou kunnen, als ik lang genoeg rustig zou kunnen oefenen. Maar tot dan zit mijn lijf een beetje in de weg van wie ik wil zijn.’
‘Maar misschien wil ik dat ook graag zien bij jou, het aarzelen. Je bent fluïde, niet vergeten.’
‘Maar wil je dan nog even niet te veel zeggen over volgen en leiden, en wat ik zou moeten doen. Mag ik ook gewoon in afwezigheid zijn?’
‘Er is niemand die ons ziet, alleen wij zijn hier. En we hebben de hele avond. Wil je falen met mij?’
‘Ja, dat zou fijn zijn.’ 

01 september 2023

Approachable


Dagen in verwondering. Of is het verwarring? Of gewoon oefenen?

Je hebt aangekondigd dat er een boekje op komst is. De reacties overweldigen je. (Het is er nog niet, zou je willen zeggen. Even achterom kijken, misschien vergissen ze zich wel, zegt iemand in je.) Het blijft maar duren. (Het is ook wel een beetje fijn natuurlijk, zoveel mensen. Maar zullen ze niet teleurgesteld zijn, zegt iemand in je.) Gewoon kijken naar wat er komt, spreek je met jezelf af. (Het zou wel mooi zijn als het boekje zijn weg vindt en toch bij enkele mensen terechtkomt die er iets aan zullen hebben, denk je.) En het gaat maar door. Het is.

(Er is een onderhuidse dialoog. Je ziet er iets van, niet alles. Het is niet erg.)

Een late namiddag, de tijd voelt als een overschotje dat je zomaar krijgt. Je leest verder in het boek. (Er is iets met de adjectieven, denk je. Een heel gesprek in je hoofd, over hoe je niet zomaar waarneemt in metaforen. Misschien vecht het boek met zijn eigen woorden. Het is een hard boek, denk je.)

Je stuurt haar een foto van de zonnebloemen op je terras. (Iets met een cirkel die zich weer raakt.)

Een andere dag. Het ritme zoekt zich.

Na de middagvergadering loop je langs de kledingmeneer die je truien weer hersteld heeft. Je zou ze meteen aan willen doen, denk je onderweg. (Je bent evenwel expert in het uitstellen van genot.)

Je krijgt voor het eerst een stukje te zien van de tekeningen voor het boekje. Woew, zo mooi. (Je glimlacht de hele tijd tijdens het koken.)

De eerste avondvergadering, weer. (Je schriftje is bijna vol. Er ligt thuis al een vers schriftje klaar. Wat ook een definitie van thuis zou kunnen zijn.)

Een andere dag.

Hoe zou de trein tijd ervaren? 

Je begint aan de tabel. (De tabel is een begrip.) Er is geen andere weg dan jezelf uit handen geven aan de tabel. Er valt niets te forceren, niets te versnellen. Je kunt alleen verder doen, stukje per stukje.

Op weg naar huis loop je even om langs de wereldwinkel. Er is (om strategische redenen) dringend nood aan een nieuwe voorraad chocolade. Het is een kwestie van algemeen belang.

Je krijgt bericht dat iemand weer geland is, terug aan deze kant van de oceaan is. Je bent blij.

Een andere dag.

Zo snel mogelijk alle andere dingen doen, en dan alleen maar de tabel. Het is als een ritueel dat uren duurt.

Je bent te moe om heel lang door te werken, gewoon naar huis gaan, dat zal wel helpen.

In de winkelstraat spreekt een mevrouw van Oxfam je aan. Het moet zo ongeveer de elfde keer zijn dat ze je eruit pikken, steeds op diezelfde plek. Je legt uit dat je al heel lang een vaste donateur bent, en dat je dat ondertussen al een keer of tien gezegd hebt. “Ja, maar u ziet eruit als een lieve man die heel approachable is.” (Goed geprobeerd…) (Interne dialoog over het concept approachable. Een stem vraagt zich af of er geen sprake is van een vergissing. Moest dat niet afschrikwekkend zijn?)

Op weg naar huis na een avondgesprek met iemand die je lang niet meer gezien had, kom je een vriendin tegen. (Je zou haar nog moeten bedanken in je boekje, denk je, voor die foto.) Je vraagt hoe haar kampje was.

Vroeg in de ochtend. Je blijft toch maar thuis werken. Zo kun je snel de tabel helemaal afwerken en doorsturen naar je collega. Je wilt dat alles netjes is. (Een mooie tabel kan een tijdelijke illusie van controle over de werkelijkheid geven.)

Buiten valt de regen in bakken neer.

(Je denkt aan hen, hoe ze weer naar school gaan.)

Bij wijze van pauze ga je even naar de winkel. Toch maar de regenbroek aandoen, denk je, om dan buiten vast te stellen dat het eigenlijk niet meer regent.

De meneer in de winkel zegt dat jij het record hebt van snel winkelen. Je zegt dat dat dan het enige aspect moet zijn waarin je toch een echte man bent.

Ergens in de late namiddag. Een oud verdriet neemt je even over, zoals een trage zee.

De nieuwe buren dragen dozen binnen in hun huis.